In filmscènes is een kroeg een geliefde locatie. Iemand komt binnen, hijst zich op een barkruk en er ontstaat 'een situatie', niet zelden een broeierige. De klant bestelt vlotweg een gin-tonic of een vodka martini (shaken not stirred). Even later neemt een ander personage plaats op de kruk ernaast. En bingo.
Mijn bescheiden kroegervaring is anders, stroever, zeker in praktische zin. Ten eerste: waar laat ik mijn jas? Durf ik hem ergens uit het zicht te hangen of drapeer ik hem over mijn schoot? Ten tweede vang ik niet snel de aandacht van de barkeeper, want die is druk met andere gasten, of met zichzelf. Ten derde weet ik nooit of ik direct mijn drankje moet afrekenen of dat ik dat dien te doen aan het einde van mijn zit? Ten vierde ben ik een matig drinker, bovendien staan de prijzen van iets hartversterkends niet in verhouding tot het plezier dat ik eraan beleef. Ten vijfde zien de meeste cafés en kroegen er te 'gezellig' uit en helaas nooit als in de schilderijen van Edward Hopper. Maar het allerbelangrijkste is dat er nooit een verdwaalde vreemdeling naast me komt zitten die op de een of andere manier iets bij me losmaakt. Iemand die hetzelfde zoekt als ik, wat dat ook mag zijn. Een mooi gesprek, wederzijdse interesse, een door alcohol losgeweekte bekentenis, platvloerse humor of juist iets verhevens, een beetje verleiding, een verlegen glimlach die we beiden terugvinden in de spiegelende wand achter de toog. Helaas heb ik nooit zoiets meegemaakt. In tegendeel, ontheemd voelde ik me altijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten