woensdag 30 september 2020

Barbie

Vroeger, toen geluk nog heel gewoon was, was ik korte tijd lid van de plaatselijke tennisvereniging. Op die club hupte een woest aantrekkelijke Barbie rond. Soms lonkte ik naar haar, hopende dat ze, onderwijl met een roze tongpuntje haar gretige lippen aflikkend, op me af zou stappen en met een hese stem zou zeggen: ‘Hi there, zeg, ik zag je kijken en ja, ik heb zin in je. Kom mee naar de kleedkamer, er is daar nu niemand...’ Denk aan porno uit de seventies met bonte jarretels en Magnum-snorren, niet toevallig de tijd waarin deze fantasie mij overviel. Helaas pindakaas, als vanzelfsprekend bleef het bij luchtfietserij. Barbie was immers een populair verenigingslid, behorend tot de incrowd. Ik daarentegen, sloeg af en toe een schuchter balletje op baan elf. Kortom, ik was geen partij voor dit, in de perceptie van een hitsige twintiger, van seks sijpelende mokkel.
Vele jaren later, mijn racket bungelde al lang aan de wilgen, zag ik haar regelmatig passeren in mijn polderdorp. Zodoende constateerde ik hoe ze - ooit Barbie, later milf - op een mooie manier verrimpelde naar een gedistingeerde seniore dame. Totdat onlangs haar foto in de regiokrant prijkte. Een schok, want die foto stond ingekaderd bij haar overlijdensadvertentie. Te oordelen naar dat bericht moet ze een schitterend mens, lieve echtgenote, moeder en grootmoeder zijn geweest die haar ziekte 'moedig had gedragen'. Tevens was ze een zeer gewaardeerde buuf, want in een separaat krantenbericht uitten ook haar buurtgenoten hun verdriet en gemis. 
Vergankelijkheid is een mooi gegeven. Buiten is het herfst. Barbie is dood. Ik tennis al eeuwen niet meer, ook niet op baan elf. En porno uit de seventies is nu toch vooral om te lachen.

woensdag 23 september 2020

Nekhernia

De zomer van 2020 leek eindeloos. Het liep al richting oktober toen ik naar het strand fietste voor een allerlaatste, frisse duik in het Markermeer om daarna op mijn strandlaken te genieten van een warm vitamine D bombardement. 
Enkele meters links van mij bevonden zich twee mannen: een koppel, leek mij zo. De ene had een donkere huidskleur, een gladgeschoren schedel, gebeeldhouwde tors en vanonder was hij gestoken in strakke jeans. De andere was een buikige Batavier met zijn blond baardje en harige lijf, hij droeg een zwembroek. De twee converseerden gezellig in het Engels. Wat me het meest aan hen opviel was de hardware die ze links en rechts op het zand hadden uitgestald: professioneel ogende fotoapparatuur, een keukenkrukje en een bonte verentooi die zo kenmerkend is voor indianenopperhoofden. De verklaring kwam spoedig.  
De Batavier liep met het keukenkrukje in de hand het water in tot daar waar het zo diep was dat het krukje nipt onder het oppervlak verdween. Intussen zette de donkere man de imposante indianenhoofdtooi op z'n knar en waadde ermee, nog steeds gestoken in die strakke jeans, naar de plek waar het nu onder water verdwenen krukje stond. Daar stapte hij op het krukje en richtte zich op waardoor het leek of hij óp het water stond - denk aan een donkerbruine Jezus met een verentooi op zijn hoofd. Het was zowel absurdistisch als schitterend. Vervolgens nam hij geroutineerd een Apollo-achtige pose in. De Batavier had inmiddels een forse camera gepakt en fotografeerde daarmee zijn 'op het water staande' model vanuit verschillende ooghoeken maar altijd wel zo dat de lage septemberzon de gespierde tors van dit zwarte Apolliaanse opperhoofd met magisch strijklicht aftekende. Het was, zacht uitgedrukt, een niet alledaags schouwspel daar aan het strand van mijn polderdorp. Menig nieuwsgierige badgast liep dan ook een nekhernia op. Ikzelf zocht het antwoord in een bijzonder kunstproject of misschien iets artistieks voor Instagram. Hoe dan ook, de twee vrienden hadden volkomen schijt aan de lacherige blikken van onbegrip onder de strand-bourgeoisie en gingen onverstoord verder met hun fotosessie in het water. Toen ze klaar waren ruimden ze hun uitdragerij weer in waarna ze kalmpjes en voldaan vertrokken op twee volbepakte hipsterfietsen. In hun achtergelaten leemte bleef ik nog lang naar de kim van het Markermeer turen. De eindeloze zomer van 2020 leek nu toch echt ten einde.



woensdag 16 september 2020

Actieradius

Op een mooie nazomerdag zat ik op het terrasje van een gezellige uitspanning in het Gelderse gehucht Speuld. Wachtend op mijn bestelling raakte ik aan de praat met een oude man die anderhalve meter verderop achter een kop koffie zat. Nou ja 'zat', de man hing als een zak zand in zijn scootmobiel; in hem zat weinig beweging. Ook was hij moeilijk te verstaan. Dat lag een beetje aan zijn Veluwse accent, maar veel meer aan zijn spraakvermogen. Met zichtbare moeite vertelde hij hoe hij vorig jaar twee herseninfarcten had doorstaan, dat zijn ene been 'niks meer deed' en dat 'de vrouw weg was'. Maar hij woonde nu in een verzorgingshuis in Ermelo en daar was hij vol lof over. ‘Ze zorg'n goed voor me, het eten is uitstek'nd, elke dag wel vijf gang'n!’ Hij zei ook dat het verblijf in dat tehuis al z’n spaarcentjes kostte. ‘Maar ik kan toch niets meenem'n,’ klonk het met een lachje. Daarna weidde hij uit over zijn scootmobiel en hoe hij vanuit Ermelo over de fietspaden hier naartoe was getoerd. ‘Hij haalt tachtig kilometer.’ Even schrok ik van die snelheid, wat oerstom was want hij doelde natuurlijk op de actieradius. ‘Veertig heen en veertig terug kan-ie, m'neer.’
‘Kom,’ zei hij daarna zijn kopje trillerig op tafel terugzettend, ‘ik ga op huus an. Wens u nog een fijne dag. En g'niet van het mooie weer.’
Dat probeerde ik.

dinsdag 8 september 2020

Uniformiteit

Iedere man is zuiver en oprecht, maar zodra hij een ander ontmoet begint de hypocrisie. Zo luidde, vrij vertaald, een uitspraak van Ralph Waldo Emerson, de invloedrijke Amerikaanse essayist en denker uit de negentiende eeuw. Ik vrees dat hij gelijk had. Bij ontmoetingen wordt immers altijd enige aanpassing gevraagd die de zuiverheid doet wankelen. Kleine kinderen, hysterici en geestelijk gehandicapten hebben er geen last van, maar verder vermoed ik dat niemand voor honderd procent zichzelf is in gezelschap. Men is dan dus minder 'echt'.
Zuiverheid ontdek ik bij mezelf daarom slechts als ik solo ben. Heel fijn, maar solo kan ook best eenzaam zijn. Daarom fantaseer ik soms dat er een kloon van mezelf bestaat. Iemand die volkomen eender is. Lijkt me bijzonder prettig. Met hem kan ik geheel mezelf blijven - zuiverheid in optima forma. Hij kent immers dezelfde lusten en lasten; talenten en zwaktes; heeft dezelfde (wan)smaken, humor of fantasieën; is geïnteresseerd in gelijke onderwerpen. Op een terrasje bestelt mijn kloon natuurlijk hetzelfde als ik waarna we in verbondenheid keuvelen of juist zwijgen. Zuiverheid, oprecht jezelf zijn, geen enkel geheim of verborgenheid en tóch met een ander, wie wil dat niet?
De grote schepper, in wie toch verrassend veel slimme mensen geloven, heeft een enorme stommiteit begaan door individuen te ontwerpen. Dat lijkt mooi en voorziet het leven zeker van jeu, maar al die verschillende individuen zorgen vroeg of laat op zijn minst voor een beetje wrijving, steeds vaker meer dan ‘een beetje’, vooral als het om miljarden exemplaren gaat. Hoogste tijd daarom voor een en dezelfde mens, voor klonen dus, want ik denk dat uniformiteit - alle neuzen één richting uit - de enige redding is voor de mensheid én Moeder Aarde. Voorwaarde is wel dat wetenschappers mij als uitgangspunt nemen, anders lijkt het me helemaal niks.

Ralph Waldo Emerson (1803-1882).
De Bostonian stond zeer positief tegenover
alleen zijn, hoewel hij groot verschil maakte
tussen solitude en lonelyness.
O.a. Nietzsche werd later sterk door zijn
ideeën beïnvloed.
(Foto & bron: Wikipedia)


donderdag 3 september 2020

Camp

Moe en hongerig stopten we na een lange reisdag ‘s avonds bij een achteraf gelegen hotelletje. We kregen er te horen dat men nog één kamer beschikbaar had. (Bijna alle kamers, bleek later.) Ook was de keuken nog open. We twijfelden. Vanuit de kleine lobby om ons heen kijkend, zagen we louter oubolligheid en achterstallig onderhoud. Maar ja: moe en hongerig. Gelukkig bleken het snel opgediende avondeten en de bedden prima.
De volgende ochtend ontdekten we in een sfeerloos ontbijtzaaltje, op een prominente plek aan de muur, een Delfts blauwe tegel met de tekst: ‘Wie Niet Waagt Wie Niet Wint’. Regelrechte camp, meenden we. Zeer geslaagd bovendien, want wie anno twintigtwintig deze spreuk zo pontificaal in zo'n ambiance durft te presenteren verdient de Nobelprijs voor Ironie. Toch herzagen we ons idee van camp weer snel. Het belegen tegeltje paste immers naadloos tussen de andere oude meuk in het hotel. Niks geen dubbele bodem!
Hoe dan ook, het lekker allitererende gezegde wie niet waagt wie niet wint mag door zijn sleetsheid onbedoeld ironisch klinken, het is nog altijd de harde waarheid. Als niemand iets had gewaagd dan leefden we nog steeds in grotten. Zo kun je ook stellen dat wij best wat waagden door in dit treurig ogende hotelletje de nacht door te brengen. Maar als bonus kregen wij de volgende ochtend dit schitterend gedateerde, ontroerende muurtegeltje voorgeschoteld. Pure winst.