Onlangs, tijdens een maartse storm, begaf mijn tuinschutting het. Niet onverwachts overigens, want die palissade was oud en deels vermolmd. Buurman en ik – de tuinafscheiding behoort ons beiden – gingen dan ook in goed overleg en met vereende krachten direct aan de slag. En ziedaar: een nieuwe, strakke, mooie omheining siert nu weer ons beider landgoederen. Maar schoonheid is relatief. Het onderwerp met een neutraal oog en van een enige afstand beziend, kun je evenzogoed stellen dat zo’n houten schutting foeilelijk is, met name door haar alom dominante aanwezigheid. Alle tuinsteden, vinex- of andersoortige woonwijken in het land worden geteisterd door deze afscheidingsterreur, in vele soorten, maten, (verweerde) tinten en vaak ook in stadia van scheefgezakt verval en houtrot - met name in de sociale woningbouw. Vooral dit ratjetoe zorgt onbedoeld voor immense treurigheid in het tuinlandschap van modaal Nederland. De brandstof voor die liefde voor houten schuttingen is een mix van overbevolking, de daaruit voortkomende territoriumdrift én het verlangen naar een beetje privacy. Alles bij elkaar genomen is het dan ook niet zo vreemd dat veel opgehokte Nederlanders dromen van een meer ruimtelijke omgeving, zoals het spreekwoordelijke hutje op de hei. Goddank blijft het vrijwel altijd bij dromen, anders werd ook de heide verstierd door een janboel aan tuinhout. En dát zou fokking klote zijn, in schuttingtaal.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten