Goed voorbeeld daarvan is de uitbarsting van de Tambora in 1815 op het (nu) Indonesische eiland Sumbawa. Het betrof de grootste natuurramp uit de moderne wereldgeschiedenis. De Zuidoost-Aziatische regio werd vanzelfsprekend gruwelijk getroffen, maar de gevolgen van die vulkaanuitbarsting lieten zich wereldwijd gelden. In grote delen van het noordelijk halfrond was het klimaat vanwege de gas- en zwaveldampen jarenlang van slag. De lente en zomer van 1816 - het jaar daarop dus - gingen ongemerkt aan vrijwel geheel Europa en Noord-Amerika voorbij doordat de zon zich nauwelijks vertoonde waardoor oogsten mislukten en mensen massaal de hongerdood stierven. Wel stroomden in die duistere tijden de gebedshuizen vol. Berouwvol wilde men bidden voor zonden en schuld in de hoop zo de nakende ondergang van de wereld af te wenden. Dit alles kwam louter doordat men destijds de kennis ontbeerde de zonsverduisteringen en weersveranderingen te koppelen aan die vulkaanuitbarsting in het jaar daarvoor aan de andere kant van de wereld. Tja, niet (willen?) weten is nu eenmaal dé aanjager voor geloof in een hogere macht. Daarover beschikten de dinosauriërs helaas niet toen hún eindtijd kwam, 65 miljoen jaar geleden na de inslag van een planetoïde. Maar deze prehistorische apocalyps, die de massa-extensie van de dino's inluidde, telt natuurlijk niet serieus mee, want volgens een heilig geschrift - leidraad voor velen - is de aarde pas zesduizend jaar oud. En geschapen in zeven dagen. Nee, de échte eindtijd moet nog komen. Een rustgevend idee.
Bronnen:
- Dröge, Philip, 2015, De schaduw van Tambora;
- Wikipedia.