zondag 30 januari 2022

Spijkertjes

Tijdens het werkzame leven heb ik uit hoofde van mijn functie regelmatig ambtelijke teksten moeten aanleveren waar een hoge pief of beleidsmanager vervolgens goede sier mee kon maken. Niet zelden had ik aanvechting die doorgaans oersaaie schrijfsels te voorzien van een paar spijkertjes: woorden of uitdrukkingen waar je als het ware aan blijft haken. Zo gebruikte ik in een concepttekst eens de informele term ‘gedreutel’ om uitdrukking te geven aan het oeverloze gedoe. Zoals verwacht haalde de betreffende beleidsambtenaar een rode streep door dat woord en verbeterde het met ‘trage voortgang’. Jammer, want bij trage voortgang valt de lezer in slaap en bij gedreutel niet, was mijn verweer. 'Beter is het af en toe de verbeelding aan te spreken waardoor men bij de les blijft,' doceerde ik tegen de hiërarchie in. De man haalde zijn neus op, beval me de tekst toch maar aan te passen en beende hoofdschuddend weg van de werkvloer.
    Kortom, ik hou van spijkertjes in teksten en hoge piefen doorgaans niet. Je zult daarom niet gauw een ceo tijdens zijn of haar nieuwjaarstoespraak horen openen met iets als: ‘afgelopen jaar was poep, we hebben lopen klootviolen, maakten er een soepzootje van.’ Hij/zij zal eerder klessebessen over een moeizaam jaar met tegenvallende resultaten waardoor het bedrijf nu voor grote uitdagingen staat. 
    Gaap, snurk.
    Nee, dit is geen pleidooi voor taalpopulisme, wel een advies voor spijkertjes in gortdroge teksten. Niet te veel natuurlijk, slechts af en toe en vooral op de juiste momenten.
    Over spijkertjes gesproken, toen ik gisteren op mijn fiets wilde springen bleek de achterband lek. Uitdaging!

donderdag 27 januari 2022

Moddergat

Vrijwel iedere dag sta ik bij de voor- of achterdeur mijn schoeisel uit te kloppen. Dat ligt deels aan de diepe groeven in de zolen, want mijn schoenkeuze is grotendeels gericht op het buitenleven. Maar voor een nog groter deel ligt dat aan het land waarin – en waarop – ik leef. Nederland wordt niet gekenmerkt door tulpen en molens, maar door bagger. Logisch, we bevinden ons in het afvoerputje van noordwestelijk Europa, een vlakke rivierdelta vol klei en slib. En als het gedurende het overgrote deel van het jaar boven die delta ook nog eens grijs en vochtig is (tip: geloof de rooskleurige statistieken van het KNMI nooit), dan krijg je een hardnekkige prut van sublieme kwaliteit. Een beetje slimme boer loopt daarom op klompen. Maar ik moet weer zo nodig naar een fancy outdoorshop om stappers aan te schaffen die zijn voorzien van ruig gekerfde zolen waarin de modder zich ophoopt. Dom, zeker voor een stadsheremiet die, op zoek naar afzondering en stilte, graag de geplaveide paden achter zich laat.
    Sorry lezers, het is nu eenmaal mijn stokpaardje, maar landschappelijk is Nederland een armoedig oord vol blubber waarbij het grijs domineert. Moddergooien is hier niet voor niets nationale sport. Met motor- en fietscross zijn we ook steengoed. En onze baggeraars zijn absolute wereldtop. Wie daarom ons land in miniatuur wil bewonderen, dient niet Madurodam te bezoeken, maar Moddergat, het dorpje in het noordoosten van Friesland. Het is klein, vlak en propperig, maar ook is het er vreedzaam en welvarend en dus best goed toeven, ondanks de grijsheid bóven en de kleiige prut ín de grond. Precies Nederland dus.

Moddergat vormt samen met Paesens een zgn. tweelingdorp.
Volgens sommigen een van de mooiste dorpen aan de Waddenzee.


zondag 16 januari 2022

Brandmerken

Er hangt iets merkwaardigs in de lucht. Ik weet alleen niet wat, kan er niet de hand op leggen. Opmerkelijk dat niemand anders het lijkt op te merken, ook de media zwijgen erover. Uiterst merkwaardig, vind ik.
    In de supermarkt, dé plek waar ik onder de mensen kom, merk ik eveneens weinig bijzonders. Ik hoor en zie het onmerkbare gezoem om me heen, maar niemand klampt een ander aan om te praten over het merkwaardigs dat volgens mij al geruime tijd in de lucht hangt. Wel was ik zo opmerkzaam om bij de fruitafdeling een gesprekje op te vangen tussen twee merkbaar oudere heren. Ik hoorde de ene iets opmerkelijks zeggen: ‘Heb je het al gehoord van Riet, mijn vrouw?’ Toen de andere bevestigend antwoordde zei de man van Riet: ‘Ach ja, ik zal er mee moeten leven. Gewoon doorgaan dus.’ Het betrof dus een weliswaar opmerkelijk, maar toch zeer goed te duiden contact tussen twee bekenden, zoals je wel vaker kunt opmerken bij Albert Heijn. Maar, zoals gezegd, over het feit dat er iets merkwaardigs in de lucht hing hoorde ik niemand. Aangezien niemand iets lijkt te merken, vraag ik me af of ik anderen opmerkzaam moet maken op het opmerkelijke dat in de lucht hangt? Maar dat is best een heikele zaak, want voordat je het weet vinden ze je een merkwaardig personage. Gevolg daarvan zou zijn dat je je verdere leven met onzichtbare merktekens door het leven moet; gebrandmerkt, als het ware. Eerlijk gezegd ben ik daar huiverig voor, dus probeer ik me zo onmerkbaar mogelijk te houden en hou daarom mijn opmerkzaamheden liever voor me, merk ik. Maar opmerkelijk is het zeker. Heel merkwaardig zelfs.



zaterdag 8 januari 2022

Pennenlikker

Bij aanvang van ieder nieuwe schooljaar mocht ik van mijn moeder een nieuwe balpen uitzoeken. Dat was altijd weer een belangrijk moment, want een goede balpen deed (mij) veel. Vorm en kleur moesten kloppen. Ook het geluid was belangrijk; bij spanningen klikte ik wel honderd keer per minuut. 
    Als niet bijster snuggere, tamelijk getroebleerde en (dus) pover presterende leerling, zag ik na de middelbare school geen andere optie dan maar meteen de arbeidsmarkt te bestormen, wat lachwekkend klinkt voor een immer wegdromende zeventienjarige die het liefst zijn tijd in ledigheid doorbracht. Afijn, op die manier werd ik kantoorslaaf, ook wel pennenlikker genoemd. Vanaf die tijd was schrijfgerei gratis, want dat betrok je van de zaak - al dan niet legaal. De uitzondering daarop deed zich voor in 1969 tijdens militaire dienst. Van mijn soldij kocht ik in de NATO-taxfreeshop van Seedorf, mijn Duitse legerplaats, een groen-zilveren Parker. Met een balpen van dat gerenommeerde merk in je borstzak verwierf je destijds enige status. Ik weet nog wat-ie kostte, vier Duitse Marken. Jawohl, het is heel goed mogelijk dat juist deze Parker de allerlaatste pen was die ik aanschafte. Dat was dik een halve eeuw geleden. 
    Na mijn diensttijd betrok ik alles gewoon weer van mijn werkgever(s). BIC balpoints, stylo's, fineliners, potloden. Zwarte, blauwe, rode, groene. En anders kreeg je wel een pen cadeau bij een bezoek aan autodealer, reisbureau of horeca. Nog steeds puilt mijn bureaulade uit van het gratis schrijfgerei. Verbruiken zal ik het nooit, want op enkele losse notities, kruiswoordpuzzels en wenskaarten na, ligt het letterlijke schrijfwerk achter me. De penneninkt raakt zodoende niet op, maar verdroogt. De meeste schrijvers vergaat het net zo.