Als niet bijster snuggere, tamelijk getroebleerde en (dus) pover presterende leerling, zag ik na de middelbare school geen andere optie dan maar meteen de arbeidsmarkt te bestormen, wat lachwekkend klinkt voor een immer wegdromende zeventienjarige die het liefst zijn tijd in ledigheid doorbracht. Afijn, op die manier werd ik kantoorslaaf, ook wel pennenlikker genoemd. Vanaf die tijd was schrijfgerei gratis, want dat betrok je van de zaak - al dan niet legaal. De uitzondering daarop deed zich voor in 1969 tijdens militaire dienst. Van mijn soldij kocht ik in de NATO-taxfreeshop van Seedorf, mijn Duitse legerplaats, een groen-zilveren Parker. Met een balpen van dat gerenommeerde merk in je borstzak verwierf je destijds enige status. Ik weet nog wat-ie kostte, vier Duitse Marken. Jawohl, het is heel goed mogelijk dat juist deze Parker de allerlaatste pen was die ik aanschafte. Dat was dik een halve eeuw geleden.
Na mijn diensttijd betrok ik alles gewoon weer van mijn werkgever(s). BIC balpoints, stylo's, fineliners, potloden. Zwarte, blauwe, rode, groene. En anders kreeg je wel een pen cadeau bij een bezoek aan autodealer, reisbureau of horeca. Nog steeds puilt mijn bureaulade uit van het gratis schrijfgerei. Verbruiken zal ik het nooit, want op enkele losse notities, kruiswoordpuzzels en wenskaarten na, ligt het letterlijke schrijfwerk achter me. De penneninkt raakt zodoende niet op, maar verdroogt. De meeste schrijvers vergaat het net zo.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten