zondag 28 juli 2024

Gekleurd

De opvoering van de Amstelveense muziekschool was hartverwarmend. Begeleid door een doorgewinterde ritmesectie, durfden jongens en meisjes het aan om voor een met familie en vriendjes afgeladen zaal te soleren op hun favoriete instrumenten. De ene leerling had de eerste beginselen nog maar net onder de knie, wat menig hart deed smelten. De ander was ver gevorderd, bracht serieus mooie klanken ten gehore. Het was smullen. Vanzelfsprekend was mijn tienjarige, klavierspelende kleinzoon uitblinker, maar mijn oordeel zal gekleurd zijn.
     Het waren echter niet alleen kinderen die aan de voorstelling deelnamen. Zo was er een AOW’er die kennelijk op zijn oude dag had besloten pianoles te nemen. De boomer stortte zich op een werk van Bach. Dat was te hoog gegrepen. Hij schutterde als een jongleur met Parkinson. De zaal zat zijn optreden dan ook met kromme tenen uit. Je mag het dapper noemen, maar je kunt je evengoed afvragen wat deze grijsaard bezielde om voor publiek op te treden terwijl hij er nog lang niet klaar voor was, iets wat, geloof me, ook nooit ging gebeuren. Ik vroeg me af waarom niemand uit zijn omgeving zei: ‘Gerrit, je bakt er niks van, dus effe dimmen.’ Tot overmaat van ramp duurde het deerniswekkende gepingel van de senior ook nog eens veel langer dan de optredens van het jonge grut. Tegen een meltdown aan, dacht ik: tief, zout, pleur, rot een eind op, blijf achter de geraniums en hou het bekladden van Das Wohltemperierte Klavier van de grote Johann Sebastian, die je niets heeft misdaan, op zijn minst binnenskamers in plaats van hier in de spotlights vanaf een hoog podium met je benige ouwelullenknokkels ons gehoor te teisteren waarbij je verdomme ook nog eens speeltijd inpikt van de aanstormende jeugd, zoals mijn uitblinkende kleinzoon die hard op weg lijkt de meest veeleisende sonates in 's werelds grootste concertzalen ten uitvoer te brengen. Maar mijn oordeel zal gekleurd zijn.

Klik HIER voor een kindvriendelijk clipje van Lang Lang in zijn uitvoering van Bachs The Well-Tempered Clavier: Book 1. 

zondag 21 juli 2024

Bosmeester

Voor slangen ben ik fobisch. Waarom weet ik niet goed, mogelijk omdat ze zich voortbeweging zonder poten. Het is een misselijkmakend glijden en kronkelen. Ook hun manier van tafelen is niet om aan te zien, dat trage happen, doorslikken en verteren. En o ja: ze wurgen hun prooi of dienen ze gif toe wat vaak een gruwelijke dood tot gevolg heeft, denk aan spierverlamming, verstikking door zuurstoftekort en afstervend weefsel. Maar afschuw en fascinatie gaan vaak samen. Daarom heb ik onder de slangen tóch een heimelijke favoriet: de bosmeester of bushmaster, zijn internationale naam.
     Waarom juist hem? Ja, hij is killing, ook voor de mens, doordat hij veel gif ineens kan injecteren. (In Peru noemt men hem Shushupe, Stille Dood.) Maar er zijn giftiger species, denk aan de taipan, mamba of krait. En ja, de bosmeester is voor een gifslang heel groot, vaak drie meter lang. Maar hij is niét de grootste gifslang, dat is de koningscobra met zijn vijf meter. Misschien is hij mijn favoriet vanwege zijn prachtige tekening, zijn ruige schubben of gewoon zijn onbekendheid (vraag maar om je heen). Toch is hij 's werelds grootste binnen de familie der groefkopadders, waartoe ook ratelslangen behoren. De bosmeester leeft in Zuid-Amerika, waar hij dezelfde mythische status heeft als de jaguar, harpij en de reusachtige, maar niet giftige anaconda. Over deze heersers van het Amazonegebied worden grote verhalen verteld. Zo beweert men van de toxische bosmeester dat hij altijd chagrijnig is en daarom snel toehapt. Zelfs doen verhalen de ronde dat een geagiteerd exemplaar zijn belagers over grote afstanden kan achtervolgen, wat slangen vrijwel nooit zullen doen. Het zijn mythes, vaak verspreid door locals, wat veel zegt over de status van het dier wiens naam veelzeggend is. Meester van het bos. 

Filmpje (6 minuten) zien waarbij een bosmeester wordt gevangen én vrijgelaten? Klik HIER

zondag 14 juli 2024

Klem

In het vorige verhaaltje fantaseerde ik over een verblijf op een paradijselijk, onbewoond eiland. Het tegenovergestelde vind je dichter bij huis: de Randstad. Helaas moet ik er soms zijn. Zoals nu.
     Langzaam rijdend passeer ik de poort van het Haagse kerkhof, op zoek naar een parkeerplek. Tot mijn verbazing, en vooral ergernis, is de parking tot de laatste plaats bezet, iets wat ik hier niet eerder meemaakte. Maar wat een geluk, in een verre hoek spot ik toch nog een gaatje voor een karretje als het mijne. Het is draaien en keren, maar uiteindelijk lukt het nipt, de achterwielen op het gras.
     Zo’n mudvolle parking, dat belooft wat. Als ik aan kom lopen ziet het in de omgeving van de aula inderdaad zwart van de mensen. Wie per se zou willen, zou in deze uitdrukking een foute grap kunnen zien. Jammer dan, feit is dat iedereen om me heen rijk aan pigment is. Centraal Afrika, gok ik. De honderden bezoekers zien er prachtig en uiterst gesoigneerd uit. De heren vrijwel zonder uitzondering in stemmig eigentijds kostuum en bijpassende kravatte. De dames dragen glanzend zwarte mantelpakjes, ingewikkelde rokken en dramatische hoeden, soms voorzien van voiles. Juwelen, zonnebrillen en schoenen glimmen om het hardst. Kapsels zijn creatief gestyled, gebitten een lust voor het oog.
     Ik wurm me tussen dit mooie volk heen op weg naar het strooiveldje achterin het omvangrijke kerkhof. In mijn hand een bosje minirozen en zo'n rood plastic herdenkingslichtje. Aangekomen bij het verstilde strooiveld doe ik wat ik er altijd doe. Ik leg de roosjes op het gras, ontbrand het lontje en prevel wat.
     Enkele minuten later keer ik terug, de drukte in. De afscheidsplechtigheid is aan de gang, maar de aula zit kennelijk stampvol waardoor een massief gezelschap het binnengebeuren in de openlucht via speakers moet aanhoren. 
     De zwijgende massa achterlangs passerend richting parking, zie ik in de verte iets waar ik eigenlijk al een beetje bang voor was: mijn auto staat klem. Waar ik tijdens mijn moeizame parkeermanoeuvre ervoor waakte anderen te blokkeren, heeft een laatkomer zijn of haar enorme BMW doodleuk pal voor mijn Skodaatje gestald. Ik kan niet weg zolang die droefzwarte SUV, dat maaksel uit de assemblagehallen van de Bayerische Motoren Werke, zich daar bevindt. En dat terwijl ik haast heb vanwege een afspraak elders in de grote stad, de tijd dringt. Het is dat je op een kerkhof niet hardop behoort te vloeken. Wat nu? Hoe vind ik die godverdomse eigenaar van de scheiss-BMW middenin die rouwende massa?
     Licht wanhopig wring ik me met het snel genoteerde kentekennummer tussen de vele wachtenden door naar een zijdeur van de aula in de hoop er iemand van de organisatie aan te treffen. In een gangetje loop ik meteen een blonde dame in een leigrijs kostuum tegen het lijf. Ze ziet eruit als iemand die in het begrafeniswezen haar centjes verdient, en dat blijkt gelukkig ook zo. Ik leg haar mijn probleem voor waarna ik in haar ogen dezelfde wanhoop bespeur als de mijne.
     Ze vertelt dat de plechtigheid in de aula zonet is afgesloten en dat de naasten nu, samen met ‘de buitenwachters’, op weg gaan naar de groeve. Ze neemt me mee, een deur door, naar de bijna leeggestroomde aula, maakt een spreidend gebaar. Ik kijk rond, zie nog net de allerlaatste bezoekers verdwijnen. De in een U-vorm gepositioneerde banken droegen een paar minuten geleden nog het verdriet van zovelen. Aan de muur, direct achter de plek waar de baar moet hebben gestaan, hangt een kingsize foto van een sympathiek ogende man. Jong nog, donkerbruin, breed gezicht, lieve kijkers, een opgetrokken mond, het hoofd glanzend geschoren.
     ‘Hè, wat vervelend nou,’ zegt de uitvaartmevrouw. ‘Ik kan vanaf hier helaas weinig uitrichten. Bovendien..., heeft u gezien hoe druk het is?! Het is echt ondoenlijk om daartussen naar voren te lopen en aan het graf te gaan roepen en vragen van wie die BMW is. Bovendien zijn het allemaal Ghanezen, de meesten spreken geen Nederlands.’ 
     Ik begrijp het, heb zelfs een beetje medelijden met haar, zeker als ze moedeloos zegt: ‘Zo vervelend allemaal meneer, maar ik zie eigenlijk geen oplossing. Kan ik u misschien iets aanbieden, koffie, fris?’ Ik ga er niet op in, vraag hoe lang dit nog gaat duren. ‘Nou ja, de graflegging gaat zo beginnen en uit ervaring weet ik dat het met dit soort groepen best uit kan lopen, ze vergeten de tijd wel eens.’
     Ik hoef geen koffie of fris, loop de aula uit, ijsbeer doelloos terwijl mijn strakke dagprogramma tussen mijn slapen bonst. Ik loop langs opbaarkamers, langs het uitvaartkantoor, langs een gebouwtje voor tuinonderhoud, langs een grasveldje met kransen en boeketten. Uiteindelijk kijk ik vanaf een verhoogd grindpad naar de rouwende meute die zich verderop onder de oude eiken rondom de groeve heeft verzameld. Ik hoor een soort gegons als van een bijenkast, een honingzacht zingen. De groep deint als een soepel organisme. Ik onderga op deze dodenakker de schoonheid van een wuivend kelpwoud.
     Dan, ja dan ineens, zie ik hoe iets zich los maakt uit de compactheid. Het is een vrouw die het kelpwoud verlaat. Ze is jong, mooi, gekleed in een vloerlang gewaad met een diepe split aan de voorzijde. Aan haar vingers bungelt iets zwarts met zilver. Een autosleutel!
     Ik been slingerend tussen de graven door, onderschep de vrouw, vraag of de zwarte BMW misschien van haar is, zowel in het Engels als het Nederlands. Ze spreekt Nederlands, zegt dat de wagen van een kennis is die haar zijn sleutel meegaf; hijzelf wilde bij het graf blijven. Ik haal opgelucht adem. Iets verderop, bij het aulagebouw, stapt de blonde uitvaartmevrouw van zonet uit een zijdeur, voegt zich bij ons met een verklaring. Ze zegt dat het probleem via haar collega tóch heeft weten door te dringen tot de kern van de groep; hoe die collega een bordje omhoog heeft gehouden met het kenteken van de BMW erop, waarna iemand het nummerbord herkende en vervolgens deze dame opdracht gaf (?!) de wagen te verplaatsen. Ik bedank de uitvaartmevrouw waarop zij, zichtbaar tevreden, weer achter de auladeur verdwijnt.
     Zij aan zij lopen de vrouw met de autosleutel en ik naar de parking. We praten gehaast, vermoedelijk wil ze snel terug naar de groepswarmte, wat ik begrijp. Toch vertelt ze in staccato dat de overledene haar neef is, dat hij pas eenenveertig jaar oud was, dat hij stierf op het toilet. Ineens. Zomaar. Waarop ik zeg dat ik zonet nog zijn gezicht zag aan de muur in de aula.
     ‘Jajaja, dat is hij.’
     De zwarte BMW reageert fel knipperend. De vrouw stapt in, stuurt het bakbeest achteruit. Dat gaat stuntelig waardoor ik toch even moet denken aan de broodjeaapverhalen over stuurlui die in donker Afrika een rijbewijs ontvangen bij aankoop van tien kilo bataten.
     Wanneer ze mij uiteindelijk vrij baan heeft verleend, steek ik mijn duim op. Met haar parelwitte lach op mijn netvlies en een dot gas onder mijn rechtervoet, gier ik de poort van het kerkhof uit richting afspraak elders in de stad. 
     Plankgas gaat het nu, misschien ook wel om mijn eigen laatste reutel nog even voor te blijven. Al dan niet op het toilet.

zondag 7 juli 2024

Laaghangend fruit

Wat moet je zonder schaar? Die vraag doemt op als ik voor de spiegel een lange neushaar afknip. Meestal gebruik ik bij het verwijderen van neusharen zo’n zoemend apparaatje. Maar als de haartjes te lang zijn heb je toch heus een schaar(tje) nodig.
     Soms – best vaak eigenlijk – fantaseer ik over een verblijf op een vredig, onbewoond eiland, het liefst daar waar het altijd lekker weer is en de zee blauw. Natuurlijk moet er voldoende voedsel en water voorhanden zijn, denk aan laaghangend fruit en een heldere bron. (Goh, mijn fantasie lijkt verdomd veel op die Bijbelse idylle beschreven in Genesis 2:7-15, bekend als het Hof van Eden, het aardse paradijs.) Wat heeft een mens verder nodig? Een schaar natuurlijk! Zonder dat ding krijg je namelijk een verwilderde, vervilte haardos en groeien je vingers en tenen snel uit tot klauwen. Zonder schaar verdwijnt het verschil tussen mens en dier, als dat er is.
     Het schijnt dat zulk gereedschap in het bronstijdperk het daglicht zag, ergens in Mesopotamië tussen de tiende en twintigste eeuw voor Christus (dus ook ver vóór alle Bijbelverhalen). Het betrof de zogenaamde veerschaar. Scharen zoals we nu kennen – met een scharnierpunt – werden pas honderd jaar na het begin van onze jaartelling gefabriceerd door de Romeinen.
     Genoeg weetjes, nu snel terug naar mijn onbewoond eiland waar laaghangend fruit, water én een schaar voorhanden is. Wat heb je er verder nog nodig? Gezelschap zou leuk zijn: een kwispelende hond, olijke aap of pratende kaketoe. Ook fideel is een dagelijkse dropping van een papieren krant vol achtergrondverhalen, cartoons en puzzels om het brein actief te houden. Is de krant uitgeplozen dan is-ie te gebruiken voor knipselkunst, een zowel rustgevend als artistiek tijdverdrijf dat zijn oorsprong vond in het oude China. Zie je nou wel, ook daarvoor heb je een schaar nodig.

Veerschaar uit het bronstijdperk.
Een scharnierpunt ontbrak nog.
Afbeelding uit het Museum voor Papierknipkunst in Westerbork, Drenthe.