‘Arts in opleiding; hoe lang duurt je studie nog,’ vroeg ik terwijl ik me weer aankleedde.
‘Nog anderhalf jaar, dan ben ik legerarts,’ vertelde het jonge ding.
‘Legerarts? Zozozo’ klonk ik als een sleetse kerstman, ‘Maar dan ben je nu dus al militair?’
‘Klopt,’ zei het jonge ding.
‘Vaandrig of inmiddels luitenant,’ vroeg ik, want dat zijn aankomend legerartsen bij mijn weten.
‘Ik ben al kapitein hoor,’ zei ze met een trots lachje.
Duizend bommen en granaten, gierde het Haddockiaans en met veel uitroeptekens door m'n kop. Ik weet nog dat ik als dienstplichtig soldaat van pakweg twintig lentes enorm opkeek tegen een legerkapitein – zo’n addergebroed met wel drie sterren! Zo’n bliksemse, donderse, doortrapte Basji-Boezoek was destijds iemand van middelbare leeftijd met veel gezag, een snor én Korea-ervaring. Zo'n donderbomse knuppel die een hele compagnie aanvoerde, pakweg 150 man. Zo’n gekielhaalde blaaskaak die je soms op rapport riep en pittige straffen uitdeelde als je uitrusting niet op orde was of als je te laat van verlof terugkwam. En nu bleek dit jonge ding, deze duvelse zoetwatermatroos, die makkelijk mijn kleindochter had kunnen zijn, reeds legerkapitein!
Jaren ouder verliet ik de huisartsenpraktijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten