zondag 30 juni 2024

Verdronken vlinder

Nauwelijks op het racefietsje van huis vertrokken, zag ik nabij Bataviastad een gezette dame kermend op het fietspad liggen. Ernaast lag haar e-bike. Ze droeg een witte zomerbroek, de rechterpijp doordrenkt met bloed. Er stonden mensen omheen. Terwijl ik stapvoets passeerde hoorde ik iemand vragen: ‘Is er al hulp onderweg?’ 'Ja er is gebeld,' zei een ander.
     Twintig kilometer verderop trapte ik over een stil dijkpad bezaaid met schapenpoep. Niet vreemd, want de dieren liepen er vrij rond. Ineens zag ik een ooi liggen, haar houding verried de dood. Nu is de dood niet heel bijzonder in ons landje dat uitpuilt van gedomesticeerd leven, denk daarbij aan de bedrijfstak waar massamoord dagelijkse kost is. Intriest was echter een lammetje dat verloren naast het levenloze lichaam van zijn moeder stond. Toen ik stopte keek de kleine mij vragend aan. Aangedaan scrolde ik door mijn contacten en belde 144. Een vriendelijke dame noteerde mijn melding en beloofde zo snel mogelijk actie te ondernemen. Enigszins gerustgesteld vervolgde ik mijn etappe, nagestaard door het eenzame lam.
     Toen ik twee uur later warm en bezweet thuiskwam besloot ik het strakke lycra meteen te verruilen voor luchtig zomergoed, en door te racen naar het nabijgelegen strand voor een afkoelende duik. Aldaar, ontspannen op mijn rug drijvend, scheerde uit het niets een citroengeel vlindertje vlak over me heen. Het kleinood ging een wisse dood tegemoet want fladderde in rechte lijn richting Hoorn, diagonaal 35 kilometer verderop gelegen aan de overkant van het Markermeer. Zo'n watervlakte oversteken leek me te veel voor het tere schepsel.
     Drogend op mijn badhanddoek dacht ik terug aan mijn toertochtje eerder die dag. Ik huiverde na van het met bloed doordrenkte damesbeen. Maar vooral zwolg ik in sentiment over het eenzame lammetje naast zijn dode moeder én verdrinkende vlinders. Plots voelde ik gekriebel op mijn bovenbeen, een zandvliegje of zoiets. Gedachteloos drukte ik het dood: een bewijs hoe selectief meelevendheid is.


Klik HIER om Verdronken Vlinder van Boudewijn de Groot & Nick Schilder te zien en beluisteren. Tip vooraf: sla de reclame zo snel mogelijk over. 

zondag 23 juni 2024

Rare sokken

Onze knokkels schampten haast, zo dicht passeerden we elkaar. Het fietspad was ter plekke erg smal vanwege het overhangende loof. De vrouw en ik hadden tijdens onze krappe passage kort oogcontact, knikten gedag en vervolgden onze weg, ieder een kant op. Maar drie seconden later hoorde ik achter me een harde roep. Ik keek om, kneep in de remmen, vreesde dat er iets aan de hand was. Ook de vrouw was tot stilstand gekomen, pakweg dertig meter achter me. Ik zag hoe ze haar fiets keerde waarna ze weer mijn richting opstoomde. Ik wachtte, niet wetend waarop.
     Dichterbij gekomen zag ik een generatiegenoot op een elektrische fiets van het merk Stella, ofschoon dat laatste nu weer niet zo heel belangrijk is. Ikzelf reed op een RIH, zonder trapondersteuning, maar ook dát doet er hier niet toe. Ja sorry hoor, maar ik vind het gewoon leuk om over dit soort onbenulligheden uit te wijden. Als schrijver heb je die vrijheid, wat je niet kunt zeggen van een journalist in Noord-Korea. Gelukkig werk ik niet voor Kim Jong Un maar louter voor mezelf. Bijkomend voordeel van dit soort omtrekkend gezwets is dat de spanning toeneemt. Vergelijk het met een vertragingstechniek die het voortvloeisel nog even uitstelt.
     ‘Jou moet ik hebben, je bent toch Ruud Nagel?’ Ontkennen had geen zin, ik was er gloeiend bij, zette me schrap.
     Ze ging verder: ‘Ik heb een bundeltje van je gelezen. En ik vind het zó leuk, echt. Ik herken ook zoveel omdat je over hier schrijft, deze omgeving.’
     ‘Zó, mijn dag kan niet meer stuk,’ zei ik opgelucht. Gevolgd door een vals bescheiden: ‘Och, die verhaaltjes gaan eigenlijk nergens over.’
     ‘Niks hoor, ik vind ze wel ergens over gaan. En ze zijn grappig. Ik heb altijd gezegd dat als ik jou zou tegenkomen, dat ik dit tegen je zou zeggen. En dat doe ik dus nú, bij deze. Al eerder zag ik je wel eens fietsen, in de Kempenaar, waar ik woonde. Maar sinds ik verhuisd ben zie ik je nooit meer. Ik dacht nog: er zal toch niks met hem aan de hand zijn? Ik weet nog goed hoe ik je, toen nog in de Kempenaar, eens voorbij zag gaan met van die rare sokken in bruine sandalen. En het grappige was dat je daarover juist iets schreef in een van die stukjes. Dat je mode-technisch gezien tegenwoordig eigenlijk geen sokken in sandalen mocht dragen. Maar dat je dat toch deed, want je had er maling aan. Vond ik toch zó toevallig en zó grappig! En o ja, ik geniet ook altijd van “je begeleidster”, hahaha.’
     Ik lachte terug, vertelde dat ik op die uitdrukking wel eens commentaar kreeg. Dat ik daarom die term in het vervolg probeer te omzeilen.
     ‘Niet doen, ik vind “begeleidster” juist zo leuk klinken. Lekker dubbelzinnig.’
     Degenen die mij een beetje kennen weten dat ik alras met een literaire zwelling vanjewelste stond te glimmen. Excuus, ik geef direct toe dat ik met deze woordkeuze iets te veel hunker naar goedkoop effect. Maar zonder gekheid, zo’n spontaan en ongedwongen gesprek doet een mens verdomd goed, zeker als het een onzeker schrijvertje betreft dat in het bezit is van een onevenredig groot ego.
     Tineke, want zo heette ze, en ik keuvelden nog eventjes door om uiteindelijk in tegengestelde richting fietsend tussen het overhangende loof op te lossen. Ik op mijn RIH zonder trapondersteuning. Zij op haar Stella mét.

zondag 16 juni 2024

Asteroïde

Haaks voorovergebogen sta ik op mijn gazon. Met een schepje, maar vooral met knijpvingers probeer ik wilde grassen te verwijderen. Die zijn namelijk bezig het reguliere gras te overwoekeren. Die wilde soorten dragen weinig verlokkelijke namen als harig vingergras en ruw beemdgras. Er is volgens kenners niets tegen te doen, behalve uitsteken of -trekken. Een rotklus. Sterker, het is om wanhopig van te worden. Wild gras woekert echt overal. Het heeft een afwijkende groentint, is stug, groeit niet omhoog maar over de grond, vermeerdert zich geniepig. Naast wanhopig ben ik doodop, want al een tijdje bezig. Niet alleen vandaag, maar ook gisteren, eergisteren, vorige week. Zelfs als ik 's nachts de luikjes sluit zie ik die stugge stengels voor me.
     Ik kán niet meer, richt me weer op, overzie het slagveld. Moed is in mijn tuinklompen gezakt, vingers verkrampen, het zwart kruipt steeds dieper onder de nagels, mijn rug kraakt kalkachtig, het voorhoofd bonst. Denken gaat amper. 
     Straks verdergaan? Een vakman bellen en vragen of hij al het gras eruit wil steken en daarna nieuwe zoden laten leggen?
     Maar een mannetje in en rondom huis geeft onrust. Dan moet je weer met hem praten, vragen of-ie koffie blieft, allerlei adviezen aanhoren, dat soort geëmmer. En dan ligt mijn hele tuin ook nog eens midden in het bloeiseizoen overhoop. Ik haat het. Ik haat alles.
     Ik keer het gazon de rug toe, loop de woonkamer binnen, achtervolgd door een modderspoor. Ga op de bank zitten, smachtend naar verlossing: de inslag van een asteroïde graag. 
     Met moeë ogen kijk ik door het raam naar de plek waar ik net nog stond. Adem diep. Sta op, loop weer naar buiten en ga verder met waarmee ik net was gestopt.

Ruw Beemdgras

zondag 9 juni 2024

Knarren

Sinds een tijdje sta ik ingeschreven bij de Stichting Knarrenhof. Deze landelijke club heeft als doelstelling prettige woonruimte en leefomgeving te ontwikkelen voor mensen – solo of stel – die zelfstandig willen (blijven) wonen, maar ook een ‘beetje samen’. Bij het laatste moet men denken aan collectief tuinonderhoud, technische klusjes, burenhulp of koffiemomentjes. In principe bedoeld voor alle leeftijden, zijn het toch vooral ouderen die zich hiervoor opgeven. Zie ook de stichtingsnaam, met dank aan Koot en Bie.
     Ook in mijn stad zijn er vergevorderde plannen. Er is zelfs al een locatie bekend, die mij best aanspreekt. Tijdens een informatieavond sprak ik een bestuurslid die ik van gezicht ken aangezien zij, weduwe, in mijn omgeving woont. Tijdens dat korte onderhoud zei ik u tegen haar, waarop ze me corrigeerde met een zeg-maar-jij-hoor, waarna ik prompt weer in de fout ging.
     Het valt niet te ontkennen, ik ben een u-zegger. Van collega’s kreeg ik wel eens kritiek als ik u zei tegen een seniore directeur. Ze kregen er jeuk van, vonden dat persoonlijk voornaamwoord overdreven beleefd klinken, niet in de tijdgeest passen. Misschien hadden ze een punt, ofschoon ik het ook, en nog steeds, zeg tegen de warme bakker, apothekersassistent of schoffelaar van de plantsoenendienst, stuk voor stuk veel jonger dan ik. U, u en u. 
     Is het opvoeding, bescheidenheid, minderwaardigheid? Niks ervan, het is ordinair automatisme. Het is dat motortje diep in me dat de u eruit floept. Het machientje kent mij als geen ander, bezit alle data, weet van alle achtergronden, ervaringen en contexten. Zodoende is-ie ook bekend met het feit dat ik van nature graag afstand bewaar tot anderen. En bij afstand tot een min of meer vreemd medemens hoort een passende, respectvolle persoonsvorm. U dus.
     Nu zit ik met de prangende vraag of een iemand die graag afstand houdt, wel past bij het concept van Stichting Knarrenhof.

Gezamenlijk tuinonderhoud in een Knarrenhof.


zondag 2 juni 2024

Wensdenken

Met zelfhulpboeken heb ik weinig. Toch las ik de bestseller De edele kunst van Not Giving a F*ck van Mark Manson. Ter verdediging: wegens aanhoudende labiliteit hoopte ik op een beetje houvast.  
     Of ik er wat aan had? Hmm. Maar het las lekker weg. Soms knikte ik zelfs instemmend. Minstens even vaak dacht ik echter: jaha, dat weten we nu wel.
     Waar het kort samengevat volgens Mark Manson op neerkomt, is dat je het leven maar over je heen moet laten komen, het accepteren. En voorál, dat je minder je best moet doen om gelukkig te worden, te slagen, succes te hebben. Behoorlijk wat clichés, inderdaad, maar het wordt allemaal prettig en zonder moeilijke omwegen gebracht, bovendien versterkt door sappige voorbeelden.
     Dat ‘minder je best doen’ vind ik overigens best een lastige. Ofschoon ik onderschrijf dat te veel inspanning een averechts effect kan hebben, denk ik toch dat je daar in de praktijk weinig aan kunt doen. (Kennelijk ben ik meer van nature dan nurture.) Enkele verstokte stoïcijnen daargelaten, zijn we van nature opportunistische strebers – vaak zonder het te weten. Ja, ook zij die de hele dag onderuitgezakt op de bank liggen te mummelen. Hoe weinig talent of middelen we ook bezitten, hoe indolent of negatief we soms ook zijn, toch willen we voort. Noem het wensdenken. Of die wensen uitkomen is hoogst onzeker, toch zetten we – naar eigen kunnen – onze beste beentjes voor om succesjes binnen te harken, die vervolgens te etaleren en soms zelfs aan te dikken. Kijk maar rond in je private omgeving, op school, het sportveld, in het verkeer, de politiek, op het werk. Denk: apenrots. En dan heb ik het nog niet eens over de snoeverij op sociale media, in podcasts, vlogs en blogs (oeps...).
     Aan het eind van De edele kunst van Not Giving a F*ck dankt de schrijver een hele trits familieleden, meelezende vriendjes, redacteuren en commerciële agenten die met hun steun en inzet er mede voor hebben gezorgd dat het boek vorm en inhoud kreeg waarop succes kon volgen. En dat terwijl de auteur zijn lezers welgeteld 222 pagina's lang inpepert 'minder je best te doen'. Dat wringt een beetje.