Langs
de haven van het oude Zuiderzeestadje zitten twee oude mannen op een
bankje. Dat doen oude mannen graag: op een bankje zitten, het leven
doornemen of zwijgend rondkijken. Even later passeert een andere oude man
het bankje. Hij komt van de waterkant en heeft een vishengel in zijn
hand. De drie kennen elkaar, ze groeten. ‘En, wil ‘t wat?’
hoor ik een van de mannen op het bankje zeggen tegen de man met de vishengel. Vind ik mooi: aan een hengelaar vragen of ‘t wat wil. Veel
mooier dan bijvoorbeeld ‘nog wat gevangen?’ of ‘bijten ze vandaag?’ Da’s te omslachtig, te veel info ook.
Wil
‘t wat? Misschien is het typisch West-Friese woordkeus, de regio waar dit zich afspeelt. Het werd zojuist immers ook in dat dialect uitgesproken: ietwat zangerig met een uitglijer omhoog aan het
einde van de zin. Misschien vraagt in deze streek de anesthesist het ook
aan de chirurg terwijl die geconcentreerd bezig is een
tumor weg te snijden: Wil ‘t wat? Mogelijk vraagt in deze contreien de hoer het aan de klant terwijl die amechtige pompbewegingen op haar ligt te maken: Wil ‘t wat? Wie weet vraagt in dit gewest de eindredacteur het aan de met een writer’s block dan wel deadline worstelende columnist: Wil ‘t wat?
Jazeker,
‘t wil wat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten