zondag 25 februari 2024

Boerenbont

Bij Primera vroeg ik om een velletje postzegels. Het vlotte vrouwmens achter de toonbank: ‘Wilt u Willem Alexander of heeft u liever iets gezelligs?’ Lacherig speelde ik het spel mee. ‘Doe mij dan maar iets gezelligs.’ 
     De winkeldame kwam daarop aanzetten met een setje van tien uit de serie Echt Hollands waarop vrolijk gekleurde afbeeldingen van bijvoorbeeld een Boerenbont servies, een bakfietsje, grachtenhuisjes, kaasblokjes en tulpjes. Echt Hollands inderdaad, ehh, nou ja, geinige trutzooi dus. Toch bekroop mij enig schuldgevoel, want waarom koos ik - als statement - niet voor de koning? Om het een beetje goed te maken probeerde ik nog: ‘Niet dat ik iets tegen Willem Alexander heb, hoor.’ Het leed was echter al geschied. Net als veel landgenoten toonde ik me matig koningsgezind. 
    Dat was niet geheel de bedoeling, want ik vind de operette rond WA en zijn gezinnetje wel wat hebben. Oké, nuchter bezien is ons vorstenhuis volkomen achterhaald. Je kunt het ook krankjorum noemen, maar dan amusant, ongevaarlijk krankjorum, wat je van veel andere staatsvormen bepaald niet kunt zeggen. Jazeker, de Oranjes kosten de 'hardwerkende' burger een paar stuivers, maar er blijft voor hem (m/v/x) heus nog genoeg zakgeld over voor lachgas, botoxjes, tattootjes, cappuccino's, abonnementjes en Action-shit. Laten we daarbij ook niet vergeten dat ons koningshuis weliswaar erg rijk is, maar toch - gevangen in schijnwerpers - minder vrij te besteden heeft dan menig baasje op de Zuidas, cryptospeculant, deejay, voetballer of kletskous bij de commerciëlen.
     Kortom, ik had gewoon het monochrome porem van Willem Alexander moeten verkiezen boven het (boeren)bonte alternatief dat over de toonbank gaat als Echt Hollands. Maar ik moest natuurlijk weer de vlotte jongen spelen. Eentje die voor zijn gedateerde vorm van communicatie lacherig de voorkeur gaf aan 'gezellige' postzegels.

De serie 'Echt Hollands'


zondag 18 februari 2024

Soedah

Begin jaren vijftig van de vorige eeuw zat onze regering in haar maag met de vele landgenoten in de Oost die naar Nederland wilden, of beter: moésten. Oorzaak waren de gruwelen tijdens de Japanse bezetting met aansluitend de gewelddadigheden tijdens de Bersiap, de bloedige opstand die een einde zou maken aan het vaderlandse gezag. Witte kolonialen die generaties lang in Indië leefden (Totoks) én Nederlanders van gemengd bloed (Indo’s) waren gedwongen hun 'Gordel van Smaragd' in te ruilen voor het vlakke landje aan de Noordzee waar november zes maanden duurt.
     Om assimilatieproblemen te voorkomen - vooral verwacht onder Nederlanders van kleur, 'bruintjes' in de volksmond - stelde Den Haag een wijze raad aan, geleid door mr. Ph.H.M. Werner, secretaris-generaal van het ministerie van Maatschappelijk Werk. Na gedane arbeid, in 1952, diende de goede man zijn eindrapport in, later bekend als het Werner-rapport.
     In het stuk werd onder andere geconcludeerd dat ‘Oosterse Nederlanders’ na repatriëring het hier niét zouden redden. De verklaring¹ luidde: ‘Zij blijven kinderen van een tropisch land met een daaraan inhaerent [sic] verbonden laag arbeidstempo en andere specifieke Oosterse eigenschappen en gedragingen, welke in het kader der verhoudingen in Nederland economisch niet aanwendbaar zullen zijn.’ (Lees deze zin gerust nog eens.)
     Een jaar eerder had prof. dr. R.F.A. Altman, hoogleraar aan de landbouwhogeschool, voorgesteld om ‘de Indische-Nederlanders naar het Amazone-gebied van Brazilië te doen emigreren’. Zijn uitleg²: ‘Deze “groene hel” heeft ongeveer eenzelfde natuur, ongeveer dezelfde flora, dezelfde huizen en dezelfde mensentypen als Java.' 
     Eerlijk gezegd stond ik tijdens het schrijven van dit blogje op het punt om vol op het orgel te gaan door de bekrompenheid van genoemde aanbevelingen. Maar na diep in- en uitademen moet ik toch schoorvoetend bekennen dat het over onze geschiedenis wel erg makkelijk oordelen is met de kennis van nu. Zo mag niet worden vergeten dat Nederland er destijds, begin vijftiger jaren, wel heel beroerd voorstond. Ons land kwam berooid en in gruizels uit de oorlog, de wederopbouw was amper begonnen, woningnood heerste alom, dus aan meevreters was effe weinig behoefte. Ten slotte was daar vanzelfsprekend ook nog zoiets als het aloude onbekend-maakt-onbemind, oftewel xenofobie, een vorm van terughoudendheid die altijd meespeelt aangezien het ons van nature is ingegeven. Daarom sluit ik toch maar af met een soedah, het mooie woord van berusting dat meekwam uit de Oost. Samen met, om wat te noemen, gado gado en Patty Brard.  

Bronnen: ¹Het Vrije volk van 31 oktober 1952 en ²De Telegraaf van 24 oktober 1951.


Tabee Indië. Op het achterdek van de ms Oranje op weg naar een nieuw
bestaan - in Nederland. Niet geheel toevallig bevinden zich op deze foto
 ook enkele familieleden: mijn oma, tante, oom en neefjes Erwin en Walther.
De Oranje vertrok op 25 maart 1952 vanuit Tandjong Priok, de haven van
Jakarta, en de aankomst in Amsterdam was precies drie weken later.
Aan de kleding te zien bevindt men zich hier nog in tropische wateren.
Op ms Oranjes laagste achterdek is de groepsfoto hierboven is gemaakt.

Het schip werd in 1939 in Amsterdam te water gelaten om 'op Indië' te varen.
Toen WO2 uitbrak week het van Java snel uit naar Australië waar het dienst
 deed als hospitaalschip. Na de oorlog hervatte ms Oranje de lijndienst tussen
Amsterdam en Jakarta, het eerdere Batavia. In 1959 werd het omgebouwd tot 
luxe cruiseschip. Door dalende passagiersaantallen werd het in 1964 verpatst
 aan een Italiaanse rederij die het verder moderniseerde waarbij Oranje werd
omgedoopt tot Angelina Lauro. Het schip voer daarna vooral in Caribische
wateren. In 1979 sloeg tijdens een cruise het noodlot toe, er brak brand uit.
De schade bleek zo groot dat het schip total loss werd verklaard. Daarop
 werd het versleept naar het verre Taiwan waar de sloop zou plaatsvinden.
 Tijdens die laatste vaart maakte de Angelina Lauro plots slagzij waarna
 het schip midden in de Stille Zuidzee in de diepte verdween.
Dat was exact twintig dagen na zijn veertigste verjaardag. Nou tabee dan.
Het wrak ligt in het grote blauwe niets, honderden kilometers noordelijk
 van Pitcairn, het meest afgelegen eiland in de immense Stille Oceaan.


zondag 11 februari 2024

Beperkingen

Aan de wandel door mijn buurt zag ik een kleine oude man stilstaan bij een boom. Ik herkende zijn compacte postuur, witwarrige haardos en innemende kaboutergezicht. Wonen doet hij in een tweekapper iets verderop, maar nu stond-ie ergens op een stoepje als bevroren omhoog te kijken. Vanuit de boom klonk een scherp ziezie-twiertwier-ziezie. Naderbij komend ging ook mijn blik opwaarts. Daar zag ik een roodborstje vrijmoedig kwinkeleren. Op deze muisgrijze dag leek zijn feloranje bef al het februarilicht te absorberen. Wat een pracht.
     Ik hield mijn pas in en zei iets als: ‘Een roodborstje, mooi hè.’
     De kleine man had mij niet zien aankomen, schrok eventjes, draaide zich om, keek mij aan en zei onzeker: ‘Oh, is het een roodborstje, ik zie hem niet.’
     Dat verbaasde me, want het op zijn kale tak kwelende vogeltje was net zo opzichtig als een vallende ster boven nachtelijk Bethlehem. Maar mogelijk had het mannetje een visuele beperking. Over zijn schouder wees ik hem daarom in de juiste richting.
     ‘Ja, nu zie ik hem,’ klonk het opgewonden. Waarna hij enigszins verrukt vervolgde met: ‘Het voorjaar komt eraan, hè. De eksters zijn ook weer bezig met hun nesten. En in Artis bloeien de blauwe reigers al.’
    Aan zijn laatste zin ontbrak elke logica. Hoezo 'Artis' en hoezo 'bloeiende reigers'? Was het oude mannetje verward? De verklaring zou echter kunnen liggen in het simpele feit dat hij onlangs Artis bezocht en daar de antikraak verblijvende blauwe reigers had zien broeden waar ik 'bloeien' verstond. Mocht dat zo zijn, dan had het mannetje wellicht last van slecht zicht, maar ìk van een slechter wordend gehoor. Inderdaad komen bij mij van laatstgenoemd ongemak steeds vaker de symptomen boven. Wablief, de atomen doven?


zondag 4 februari 2024

Neuspeuteren

Jezusmina wat krijgen we nu?! De roman die ik lees valt uit elkaar, delen van het binnenwerk laten zomaar los. Het is een bibliotheekboek, nieuw nog, maar kennelijk slecht gebonden - zonder waarschuwing glijden de katernen ineens op mijn schoot. Balen, want het is een prachtwerk dat me meeneemt naar een andere tijd en plaats. Naar een eenvoudige hut in de bossen van de noordelijke Appalachen, ergens in de 17e eeuw. Die hut wordt in de loop der jaren, decennia, eeuwen betrokken door een bonte stoet passanten die hun verlangens, geheimen en beproevingen meeslepen. Die steeds weer nieuwe bewoners brengen veranderingen teweeg aan dat wat ooit een rudimentair onderkomen was. Zij maken van de hut een huis, brengen de grond in cultuur, maar aan tragiek ontkomt niemand. Ik hou erg van dit soort verhalen, zal het boek beslist uitlezen, maar het voelt ineens zo anders met dat losse binnenwerk. De magie is minder, het leest gewoon rot.
     Guttegut, wat loop ik toch weer te piepen, dit keer over een uit elkaar gevallen roman. Verreweg het grootste deel van het menselijk bestaan wisten we niet eens wat lezen was. Toch vermaakte men zich kostelijk, bijvoorbeeld door aandachtig neus te peuteren, bessen te plukken of domweg te staren naar varengroene valleien en maanverlichte rivieren. Maar toen kwam het schrift, gevolgd door de boekdrukkunst. En toen kwam het beeld, de fotografie, film. En toen kwam de nieuwe wijsheid dankzij halfgeleiders en processoren. En toen en toen.
     Laat ik daarom geen drama maken van loslatende boekkaternen. Ik zal tijdens inlevering het euvel netjes melden bij de bieb. Daar werken aardige mensen, die hebben er vast begrip voor. Gewoon verder lezen dus, het rammelende binnenwerk omzichtig behandelen en doen of er niks aan de hand is. Dus snel terug naar het eenzame boshuis. Aandachtig neuspeuteren is een optie.

Het berust echt op toeval, maar juist in het weekend dat ik dit blogje plaats,
 verschijnt in de Volkskrant een uitgebreide recensie over genoemde roman.