Ik hield mijn pas in en zei iets als: ‘Een roodborstje, mooi hè.’
De kleine man had mij niet zien aankomen, schrok eventjes, draaide zich om, keek mij aan en zei onzeker: ‘Oh, is het een roodborstje, ik zie hem niet.’
Dat verbaasde me, want het op zijn kale tak kwelende vogeltje was net zo opzichtig als een vallende ster boven nachtelijk Bethlehem. Maar mogelijk had het mannetje een visuele beperking. Over zijn schouder wees ik hem daarom in de juiste richting.
‘Ja, nu zie ik hem,’ klonk het opgewonden. Waarna hij enigszins verrukt vervolgde met: ‘Het voorjaar komt eraan, hè. De eksters zijn ook weer bezig met hun nesten. En in Artis bloeien de blauwe reigers al.’
Aan zijn laatste zin ontbrak elke logica. Hoezo 'Artis' en hoezo 'bloeiende reigers'? Was het oude mannetje verward? De verklaring zou echter kunnen liggen in het simpele feit dat hij onlangs Artis bezocht en daar de antikraak verblijvende blauwe reigers had zien broeden waar ik 'bloeien' verstond. Mocht dat zo zijn, dan had het mannetje wellicht last van slecht zicht, maar ìk van een slechter wordend gehoor. Inderdaad komen bij mij van laatstgenoemd ongemak steeds vaker de symptomen boven. Wablief, de atomen doven?
Zo mooi een roodborstje. Wij hebben er ook 1 in de tuin. Wellicht ook verward of ik ben geen vogelkenner, het beestje zingt de hele nacht door. Gratis een natuurconcert, want het gezang van de rollende r kent geen weerga.
BeantwoordenVerwijderen