dinsdag 30 juni 2015

Wachten

We brengen ons leven in een wachtkamer door, wachtend op geluk. Het is een bekend aforisme. Maar dit wandtegeltje komt ineens tot leven wanneer je voor het echie in een wachtkamer zit, zoals ik nu, in zo’n ziekenhuispoli waar verschillende specialisten een toko runnen. Het aanbod aan tijdschriften is mager, dus enige afleiding is welkom.
Een ouder paar en een jongere man melden zich bij de balie. Een lichtgetint trio, vermoedelijk uit een regio vol ellende. De twee senioren spreken geen Nederlands, de jongere man wel. De drie krijgen te horen dat het spreekuur van hun specialist vandaag is uitgevallen - ze zijn dus voor niets gekomen. ‘Spijtig, maar als het goed is heeft u daarvoor thuis een brief ontvangen,’ zegt de baliemevrouw.
‘Mijn ouders kunnen geen Nederlands,’ zegt de man op barse toon waarop de assistente hem van repliek dient door erop te wijzen dat zij dat niet kan weten en ook dat dàt niet het probleem van het ziekenhuis is. ‘Wij zijn geen vertaalbureau en bovendien kon ú dat toch voor ze vertalen,’ voegt ze er stekelig aan toe. De man wordt (nog) kwader en zegt dat hij niet bij zijn ouders woont en dat dit een kutziekenhuis en een kutland is. Juist dan gaat er een deur open waarna een witte jas 'Meneer Nagel' roept. En nu maar hopen dat mijn wachten wordt beloond met geluk.  

vrijdag 26 juni 2015

Aap

Groot nieuws, ik heb een nieuwe zwembroek gekocht. Daar moet men niet te licht over denken, want bij zo’n aanschaf spelen heikele factoren een rol. De staat van het ouder wordende lichaam bijvoorbeeld, en ook zoiets als de nieuwe preutsheid. Vroeger ging dat eenvoudiger, alhoewel.
Als jonge knaap had ik slechts één wens: een destijds onder leeftijdsgenootjes erg gewild zwembroekje in luipaardkleuren. Zo eentje als Tarzan droeg. Deze film- en stripheld slingerde halfnaakt en masculien gillend van boom naar boom, al dan niet in gezelschap van Jane of van zijn beste vriend, een aap.
Toen ik eind jaren vijftig aan de hand van mijn moeder naar de herenconfectiewinkel stapte om een zwembroekje uit te zoeken, hoopte ik dan ook vurig op zo’n Tarzanbroekje. De verkoper verkocht vanachter zijn toonbank (zo ging dat toen) echter slechts drie varianten: een donkerblauwe, een donkerblauwe en een donkerblauwe. Het verschil zat ‘m in textuur en elastiek. Met forse tegenzin koos ik een donkerblauwe.
Een zwembroekje als van Tarzan kwam er helaas nooit, ook al doordat deze cultfiguur relatief snel weer uit beeld verdween. Nu leeft zijn naam slechts voort in de zoemende staaf op het nachtkastje van mijn Jane. En de aap, die ben ik.



zondag 21 juni 2015

Uitleg

Wis en waarachtig behoor ik tot het kleine deel der mensheid dat zich rijk mag noemen. Zo heb ik maar liefst tien wielen tot mijn beschikking, vier onder mijn limousine en zes onder mijn fietsen. Jazeker, ik bezit drie rijwielen, wat ik beschamend veel vind, dus dat schreeuwt om uitleg. Eentje is er voor het dagelijks gebruik, eentje voor sportieve tochten en eentje die ik met een gerust hart op het fietsenslagveld bij het station durf achter te laten. Soms overweeg ik zelfs de aanschaf van een vierde: een vouwfiets. Om mijn rijkdom verder te etaleren bezit ik ook nog eens tien paar schoenen. Dat vind ik beschamend veel, dus dat schreeuwt om uitleg. Wandelschoenen, hardloopschoenen, fietsschoenen, twee paar sandalen (waarom twee eigenlijk?), een paar canvas tropenboots, dan nog een paar keurige voor begrafenissen en zo, verder outdoorshoes voor gebruik op losse ondergrond of bij regen en sneeuw, en ten slotte twee paren dagelijkse stappers die men als casual pleegt te omschrijven. (tuinschoeisel, slippers en pantoffels laat ik buiten beschouwing.) Mijn schoenen kosten doorgaands beschamend veel want voor een goed voetbed betaal ik royaal, wat om uitleg schreeuwt. Daarvoor verwijs ik naar mijn openingszin.

maandag 15 juni 2015

Aambeien

In de Hermitage Amsterdam stond een aantal niet-meer-zo-jonge mannen, waaronder ik, gebogen over de grote maquette die de slag bij Waterloo weergaf. De maquette maakte deel uit van de tentoonstelling ‘Alexander, Napoleon & Joséphine’ die onderdak vond in de fraaie Hermitage. Onder de aanwezigen bevond zich ook de bouwer van deze schitterende maquette – hij had er bijna dertig jaar aan gewerkt. De maquettebouwer gaf ons, liefhebbers van militaire historie en Stratego, uitleg over zijn werkproces en de slag bij Waterloo in het algemeen. Maar aangezien alle aanwezigen meenden iets van deze veldslag af te weten, ontstond al snel een levendige discussie over de posities van bepaalde regimenten, de manoeuvres van Wellington en de Prins van Oranje, de rol van de Pruisische troepen en vooral over de aambeien van Napoleon.
Dat zat zo.
Napoleon was tijdens de slag bij Waterloo op z’n zachts gezegd niet lekker. Hij leed die bewuste dag -  18 juni 1815 - aan migraine, buikklachten en aambeien. Dat laatste was volgens veel beschrijvingen de aanleiding dat de Franse keizer, anders dan men van hem gewend was, bij Waterloo zich zelden te paard in de voorste linies liet zien. Velen meenden dat de keizer om die reden de slag in achterhoede doorbracht, gezeten in een comfortabel stoeltje met stro. Anderen wisten echter weer zeker dat Napoleon tóch op zijn paard was geklommen. Onder hen de maker van deze maquette die het figuurtje van Napoleon daarom fier op zijn beroemde witte paard Marengo had gepositioneerd.
‘Dat klopt niet,’ zei een van de aanwezigen die erg geloofde in het stoeltje-met-stro.
‘Dat klopt wel,’ zei de maquettebouwer, ‘want Napoleon kennende (hij kende hem dus), had hij zich op dat moment suprême beslist niet door aambeien laten weerhouden op zijn schimmel plaats te nemen.’
Er volgde gekuch en geroezemoes.
Wij - maquettebouwer, (pseudo-)historici, kenners, liefhebbers – kwamen er in de Hermitage niet uit. Wel waren we unisono van mening dat 't vragen om moeilijkheden was indien je, geteisterd door aambeien, te paard Europa wilde veroveren. 

woensdag 10 juni 2015

Leegte

Een vrouw met kinderwagen steekt zonder op of om te kijken pal voor mij het fietspad over - totaal gefocust op haar mobieltje. Met een slingerbeweging weet ik haar nipt te ontwijken. Onwetend van mijn capriolen stapt moeders verder de wijde wereld in. Wanneer ik (woedend) omkijk, zie ik hoe haar duim in razend tempo over haar schermpje glijdt. Haar baby slaapt rustig verder.
Op een doodstil fietspad komt een tienermeisje me tegemoet. Doordat ze druk is met haar mobieltje geraakt ze op mijn weghelft waardoor ze recht op mij afstevent. Ik schreeuw waardoor zij van schrik het plantsoen in crosst. Ze komt net niet ten val.
Soms zijn er wel gevolgen.  Zo werd onlangs een vrachtwagenchauffeur berecht. Hij had op een snelweg in Zeeland een wegwerker aan flarden gereden die op de vluchtstrook zijn beroep stond uit te oefenen. Onderzoek wees uit dat de beroepschauffeur tijdens de letale rit 94 maal (!) in de weer was geweest met zijn smartphone. Preciezer: hij bleek al rijdend actief met Facebook, internet, het schieten van foto’s en - natuurlijk - met app.
De echte boosdoener van dit alles heet Leegte. Het verdrijven ervan is van oudsher levensgevaarlijk. Je erover druk maken heeft dus nauwelijks zin. Tenzij je wegwerker bent.  


  

zaterdag 6 juni 2015

Zon

Mata betekent 'oog'. Hari betekent 'dag(eraad)'. Matahari betekent dus zoiets als ‘oog van de dageraad’, of in gewone mensentaal: de zon. Tot zover deze korte cursus Indonesisch.
In Leeuwarden sta ik in een smal straatje voor een statig pand dat is opgetrokken uit roodbruine bakstenen. In deze patricierswoning groeide Griet Zelle op, beter bekend als Mata Hari. Deze jonge schone Friezin trouwde met een Schotse KNIL-officier (dit verzin ik niet; ze bleek sowieso erg gecharmeerd van mannen in uniform), hield zich daarna op in de betere Haagse kringen, reisde vervolgens naar Indië, werd na terugkeer in Europa beroemd als exotische dan wel erotische danseres in nachtelijk Parijs en verloor daar ten slotte, in 1917, het leven voor het vuurpeloton na verdenking van spionage voor de Duitsers, wat erop wijst dat ze ook gecharmeerd was van Pruisische uniformen. Pittig, kun je zeggen, voor een burgermeiske uit Leeuwarden.
Het straatje waarin ik me nu bevind ligt op het hoogste punt van de Friese hoofdstad (van oorsprong een groep terpen). Ik probeer me voor te stellen hoe het leven hier was, zo tussen 1880 en 1890, met name voor een jong meisje. Speelde ze hier verstoppertje of rende ze achter een hoepel aan? Of flaneerde ze hier als vroegrijpe deerne en zaaide ze daarmee onrust onder hengstige Liwwadders?
Ach ja.
Mijn ogen dwalen nog een laatste maal langs de scherp tegen het blauw afstekende gevels van het straatje. Matahari schijnt fel vandaag.

vrijdag 5 juni 2015

Koptelefoon

Eerst krijg ik een infuus met contrastvloeistof in mijn arm gejetst. Vervolgens word ik, op mijn buik liggend, het MRI-scanapparaat in gerold. Daarna breekt de hel los: een orgie van mitrailleursalvo’s, gebonk, geratel, getik en gedreun. Men heeft mij voor dit lawaai gewaarschuwd, mij zelfs een koptelefoon over mijn papieren hoofdkapje getrokken opdat ik naar ‘een gezellig muziekje’ kan luisteren (SkyRadio). Maar de slagveldgeluiden verdrijven de muziek totaal. Ik kàn op het noodknopje drukken, bij paniek en zo, maar dat doe je natuurlijk niet als coole krijger.
Dus lig ik drie kwartier in een hi tech-machine die mogelijk de waarde overstijgt van het hele ruimteprogramma van NASA. Maar een beetje geluidsisolatie kon er kennelijk niet af. Tja.
De herrie, het ongemakkelijke doodstil moeten blijven liggen in een nauwe, fobische tube: heel erg niet leuk dit.
‘Gaat het nog een beetje daarbinnen,’ klinkt het in mijn koptelefoon.
‘Ja,’ lieg ik.

dinsdag 2 juni 2015

Luchtkusjes


'Attenzione!,’ hoorde ik achter me. Ik keek om en zag een groepje giebelende Italianen op robuuste stadsfietsen. Links van mij liepen twee halfdronken Russen op elkaars schouders te beuken. Vanachter haar raam gaf een hoer mij een luchtkusje. Het fijne van het Red Light District is dat je er als solo wandelende senior onbezorgd kunt rondneuzen zonder meteen als hoerenloper te worden gebrandmerkt. We zijn met velen en iedereen lijkt hier toerist. Dat bleek alras toen ik in het Spaans werd aangeklampt door een man en een vrouw. Of ik wist waar de synagoge was. Het duo sprak geen Engels en ik nada Spaans. Met een haastig geïmproviseerd ‘Mio speak no Espagnol,’ probeerde ik me ervan af te maken. Maar prompt trokken ze een stadskaartje tevoorschijn waarna de vrouw haar puntige felrode nagel op de synagoge richtte. Ik construeerde aan de hand van de kaart waar we ons op dat moment bevonden – ergens op de Kloveniersburgwal – en duwde hen vervolgens in de goede richting. De twee waren me muchos dankbaar. Vijf minuten later kreeg ik alweer een luchtkusje, nu van een lady met wulpse heupen in een limekleurig tangabroekje. Ze onderbrak daarmee het sensuele borstelen van haar lange zwarte manen en wenkte me. Bij Centraal, hier niet ver vandaan, wachtte mijn intercity op perron 13B.