woensdag 29 juli 2015
Burgerman
Mijn parket. Essenhout. Zesendertig jaar oud. Bevalt me
best. Praktisch en fraai. Heeft een druk gezin met vele huisdieren en een boel
aanloop over zich heen gehad. Nu is het een stuk rustiger; het wordt doorgaans nog
slechts betreden door mijn kakkies, de voetkussentjes van mijn kat en de
schoenzolen van een enkele dwaalgast. De vloer behoeft weinig onderhoud: een
paar keer in de week de stofzuiger erover en af en toe een doekje, bijvoorbeeld
als de kat heeft gekotst. Maar eens per jaar is er groot onderhoud. Dan moet
alles aan de kant en krijgt de vloer een nieuwe laag polish. Da’s hard werken -
met krakende knieën - waarna de polish twee uur moet indrogen en gedurende die
tijd niet mag worden betreden. Om dat te bewerkstelligen wordt de kat het huis
uit gebonjourd en ik ga op de bovenverdieping uitrusten van de vermoeienissen.
Wanneer de tijd rijp is, daal ik verwachtingsvol de trap af, overzie de nu
spiegelende vloer, zet alle huisraad terug op z’n plek en ten slotte mag ook de
(beledigde) kat het pand weer betreden. Mijn woonkamer glimlacht als vanouds. Klein burgermansgeluk.
vrijdag 24 juli 2015
Coulissen
Afgelopen week, terwijl iedereen met Lonely Planet op stap was naar kleurrijke oorden, las ik in mijn
comfortabele tuinstoel twee Amerikaanse klassiekers: The Grapes of Wrath van John Steinbeck en The Catcher in the Rye van J.D. Salinger. Deels deed ik dit om te
checken in welke mate mijn Engels aan roest onderhevig is. Maar deels ook omdat
het wel interessant klinkt als je zegt dat je tijdens je vakantie The Grapes en
The Catcher hebt gelezen. Het geeft je een culturele status - ben ik best
gevoelig voor -, en dat voor een fractie van de kosten van zo’n verre trip. Stel
nu dat zo’n Lonely Planet-reiziger vertelt dat-ie onlangs in Burkina Faso, onder
een schitterende sterrenkoepel en gezeten op een termietenheuvel, een nacht lang met een
lokale, qat kauwende albino heeft zitten filosoferen over de invloed van
pigment op ritmegevoel, dan is het nuttig terloops te droppen dat jíj in
dezelfde tijd The Grapes of The Catcher tot je hebt genomen. Per slot gaat het in
het leven om wat een ander denkt dat je bent, of naar de tijdgeest: hoeveel likes en volgers je scoort. Overigens
vond ik die twee boeken knap deprimerend. Maar als je tussen de coulissen
kijkt, geldt dat ook voor heel wat vakantiereizen.
zondag 19 juli 2015
Praten
‘Bezwaar als ik erbij kom zitten,’ vroeg de vrouw toen ze
van haar elektrische fiets stapte. Ik zat op een eenzaam bankje, in stilte, mijmerend en uitkijkend
over het Veluwemeer. Natuúrlijk had ik bezwaar, maar ik zei van niet.
‘Vaak zaten mijn man en ik hier op dit bankje,’ stak ze van wal. ‘Hij genoot zó van het uitzicht.’ Ik dacht, daar begint het gelazer. En jawel, al snel kreeg ik haar larmoyante verhaal over me heen.
Jarenlang stonden zij en haar man met hun caravan op een camping hier vlakbij. Tot hij doodging. Darmkanker. Zij stond nu dus alleen op die camping en dat vond ze ‘best moeilijk’. Drie jaar lang had ze haar man thuis verpleegd. Tot het niet meer ging en hij naar het ziekenhuis moest. Nu deed ze in datzelfde ziekenhuis vrijwilligerswerk. ‘Bedden rondrijden en soms met de mensen praten. Want ja, ik heb dus zelf meegemaakt hoe groot het leed daar is.’
Er kwam een andere vrouw aanrijden, nu eentje op een gewone fiets. Ook zij stopte en vroeg ons vriendelijk of we een beetje wilden inschikken. Zij moest even op adem te komen, had tegenwind. Ik maakte van de gelegenheid gebruik door haar mijn zitplaats aan te bieden. ‘Moet hoognodig verder,’ verzon ik. Daarop zei ik de vrouwen gedag en toen ik op mijn Gazelle sprong hoorde ik achter me: ‘Vaak zaten mijn man en ik hier op dit bankje.’
‘Vaak zaten mijn man en ik hier op dit bankje,’ stak ze van wal. ‘Hij genoot zó van het uitzicht.’ Ik dacht, daar begint het gelazer. En jawel, al snel kreeg ik haar larmoyante verhaal over me heen.
Jarenlang stonden zij en haar man met hun caravan op een camping hier vlakbij. Tot hij doodging. Darmkanker. Zij stond nu dus alleen op die camping en dat vond ze ‘best moeilijk’. Drie jaar lang had ze haar man thuis verpleegd. Tot het niet meer ging en hij naar het ziekenhuis moest. Nu deed ze in datzelfde ziekenhuis vrijwilligerswerk. ‘Bedden rondrijden en soms met de mensen praten. Want ja, ik heb dus zelf meegemaakt hoe groot het leed daar is.’
Er kwam een andere vrouw aanrijden, nu eentje op een gewone fiets. Ook zij stopte en vroeg ons vriendelijk of we een beetje wilden inschikken. Zij moest even op adem te komen, had tegenwind. Ik maakte van de gelegenheid gebruik door haar mijn zitplaats aan te bieden. ‘Moet hoognodig verder,’ verzon ik. Daarop zei ik de vrouwen gedag en toen ik op mijn Gazelle sprong hoorde ik achter me: ‘Vaak zaten mijn man en ik hier op dit bankje.’
woensdag 15 juli 2015
Agiel
Sportauto’s kun je onderverdelen in vijf categorieën: kapperswagentjes,
patserbakken, stuurmanskarretjes, chique spul en ten slotte de klasse der supersports.
Kapperswagentjes zijn redelijk betaalbaar, maar vooral
ietwat androgyn. De Fiat Barchetta, Alfa Spider en Mazda MX5 zijn goede
voorbeelden. Haaks daarop staan de patserbakken, ook wel bekend als muscle cars. Hier niks geen
halfslachtigheid maar pure testosteron, brute kracht en een donkerbruin
rochelend geluid zoals bij de Chevrolet Corvette, Dodge Viper of Mercedes SLS. Bij
de derde categorie, de stuurmanskarretjes, draait het niet zozeer om het aantal
pk’s maar om agiliteit. Het zijn daardoor echt karretjes voor liefhebbers van ‘lekker
hoeken’. Merken als Lotus en Donkervoort hebben een uitstekend imago op dit
gebied. Dan het chique segment. Hier zit je goed in een Aston Martin of Jaguar, maar ook in (pseudo-)oldtimers als Morgan, MG of Austin Healey.
Niet zelden zie je gedistingeerde heren achter het stuur, vaak met een petje op
teneinde hun kaalheid te verbergen. Ten slotte de supersportklasse. Hier scoren vooral Ferrari, Porsche en Lamborghini. Dikwijls rijden goed boerende voetballers
in dit soort peperdure bolides. Wat me bij deze beroepsgroep opvalt is hun
minutieus gecultiveerde haardracht. Ik vermoed daarom dat ze vaak een een-tweetje spelen met hun kapper. Dus als je een androgyn sportwagentje naast een Ferrari geparkeerd ziet staan, dan weet je hoe het zit.
vrijdag 10 juli 2015
Jongensleed
‘Mneer-mneer,’ klinkt het achter me. Ik kijk om en zie een
joch achter me aan spurten. Een jaar of dertien-veertien, ontbloot bovenlijf,
korte broek, baseballpetje, gympen. Ik knijp in de remmen en wacht ‘m op. Naderbij
gekomen, legt de knul amechtig zijn situatie uit. Hij was met zijn vriend aan
het skaten vanaf het viaduct, en die vriend was loeihard tegen de grond gesmakt
en vergaat nu van de pijn. Hij wijst naar het slachtoffer dat zo’n dertig meter
verderop tegen het talud zit te creperen. Op diens blote rug en armen ontwaar ik vuurrode plakkaten.
‘Ons beltegoed is op, heeft u een mobieltje,’ vraagt de
jongen ietwat paniekerig, ‘dan kan ik thuis bellen om te vragen of ze ons op
komen halen.’ Ik overhandig hem mijn mobieltje. Hij belt maar krijgt geen
gehoor. De knul geeft mij m'n mobieltje terug. ‘Dank u mneer.’
Ik heb met het tweetal te doen, vraag of ze niemand anders weten
die ze kan ophalen. Niet dus. ‘Je kunt ook 1-1-2 bellen,’ opper ik voorzichtig.
‘Mwah, da’s ook weer zo iets,’ zegt de jongen terwijl hij naar zijn gewonde
vriend op het talud kijkt, ‘zo erg is het nou ook weer niet, denk ik...’ Ergens
begrijp ik hem wel. Iedereen had de jongens natuurlijk al aan de kop gezeurd geen
malle fratsen uit te halen met de skateboards, maar die waarschuwingen hadden ze stoer
weggelachen. En om dan nu met een zieken- of politiewagen thuis te worden
bezorgd is natuurlijk uncool. En op school is waarschijnlijk ook alles ruk. En
de meiden uit de klas zijn niet erg chill. Dan maar met z’n tweetjes skaten
vanaf het viaduct. Dan maar risico’s nemen. Dan maar lijden. Jongensleed.zaterdag 4 juli 2015
Bereisd
Vriendin en
ik zitten in een strandpaviljoen in Kijkduin. De zon buldert op de parasollen.
Een karafje witte wijn en 'n schotel carpaccio pimpen ons tafeltje. Ook bij
het gezelschap naast ons gaat het er gezellig aan toe. Het betreft een groepje
Hagenezen. (Geen Hagenaren dus!) De buikige man die het meest aan het woord is,
blijkt een bereisd type. Hij verhaalt daarover in geuren en kleuren.
‘Kèk, nâh Spanje of Turkèe ga je allein mâh om te zuipuh. Dat kan altèd nog, mâh nu wil ik eerst dinguh zien, begrèp je? Vreemde culturȃh, natuȃh, mauie steduh en zo.
Ik wilduh èguhnlèk nâh Kenia, Tanzania en Zanzibar, die kant op. Mâh daâhrvoâh gold un negatief rèsadvies, want eâh was gelazuh met Boko Haram. Daâhrom ben ik mâh nâh Costa Rica gegaan. Maui joh. Niet allein ut strand, mâh ben oâk vèf dagen lang doâh ut oeâhrwoud getrokkuh. Je weit nie wat je ziet. Beistuh, tropiese vâugels en zo.’
Hij laat opnieuw een rondje (pils) aanrukken en vertelt over een andere reis. Thailand.
‘Kek, ik zeg mâh zo, als je thuisblèft kost ut oâk géld. En Thailand in januȃri is geweldug. Heil modeâhrn oâk; ze zèn dâh ech nie achtelèk. Ik hep dâh een bodycheck latuh doen, in zo’n MRI-scanneâh, weit je. Kostuh drie mèeâh*. Kost hieâh minstuns vèftien mèeâh. En je krègt dâh echt un A1-behandeling, kwa medische zorrȃg, omdat ze weten dat ze alles kunnuh declareâhren omdat westersuh mensuh meestal goed verzekȃhd zèn. Aâhrdiguh gastuh trauwens, die Thai.
Daarna herhaalt de man zijn adagium: naar Spanje of Turkije ga je slechts om te zuipen, en dat kan later altijd nog. Wij daarentegen, willen niet op later wachten en bestellen nog een karafje teneinde stiekem mee te kunnen genieten van de verhalen van deze wereldreiziger.
‘Kèk, nâh Spanje of Turkèe ga je allein mâh om te zuipuh. Dat kan altèd nog, mâh nu wil ik eerst dinguh zien, begrèp je? Vreemde culturȃh, natuȃh, mauie steduh en zo.
Ik wilduh èguhnlèk nâh Kenia, Tanzania en Zanzibar, die kant op. Mâh daâhrvoâh gold un negatief rèsadvies, want eâh was gelazuh met Boko Haram. Daâhrom ben ik mâh nâh Costa Rica gegaan. Maui joh. Niet allein ut strand, mâh ben oâk vèf dagen lang doâh ut oeâhrwoud getrokkuh. Je weit nie wat je ziet. Beistuh, tropiese vâugels en zo.’
Hij laat opnieuw een rondje (pils) aanrukken en vertelt over een andere reis. Thailand.
‘Kek, ik zeg mâh zo, als je thuisblèft kost ut oâk géld. En Thailand in januȃri is geweldug. Heil modeâhrn oâk; ze zèn dâh ech nie achtelèk. Ik hep dâh een bodycheck latuh doen, in zo’n MRI-scanneâh, weit je. Kostuh drie mèeâh*. Kost hieâh minstuns vèftien mèeâh. En je krègt dâh echt un A1-behandeling, kwa medische zorrȃg, omdat ze weten dat ze alles kunnuh declareâhren omdat westersuh mensuh meestal goed verzekȃhd zèn. Aâhrdiguh gastuh trauwens, die Thai.
Daarna herhaalt de man zijn adagium: naar Spanje of Turkije ga je slechts om te zuipen, en dat kan later altijd nog. Wij daarentegen, willen niet op later wachten en bestellen nog een karafje teneinde stiekem mee te kunnen genieten van de verhalen van deze wereldreiziger.
*Een mèeâh (meier)
was/is Bargoens voor honderd gulden/euro.
Abonneren op:
Posts (Atom)