Gisteren nog passeerde ik zo’n taalklasje. Aan een van de tafeltjes zat een lichtbruine man, ik schat uit de Levant, over zijn lesmateriaal gebogen. Zijn grijsgekuifde lerares zat recht tegenover hem in een handgeknoopt vest waarover een Kasjmier sjaal.
‘Iek viend daat boek heel koet,’ hoorde ik een lichtbruine man luid en vol overgave opzeggen terwijl zijn wijsvinger over de tekst schoof.
‘Ik vind dat boek heel goed,’ verbeterde zijn taaldocent vriendelijk, ‘gggoed met een ggggg.’ Daarop probeerde de man heel aandoenlijk: ‘Kgggoed.’
Mooi hoor, dacht ik toen ik verder liep. Heel positief dat de huidige nieuwkomers zo hun stinkende best (moeten!) doen om het Nederlands onder de knie te krijgen waardoor ze sneller integreren en lekker mee kunnen draaien. Ooit was dat anders.
Van hele generaties werd decennia lang getolereerd dat ze hun woestijncultuur en -taal behielden. Met gevolg dat in grote steden complete wijken ontstonden (of beter: corrumpeerden), feestelijk versierd met schotels die waren gericht op Noord-Afrika opdat men geen Mahgrebijnse soap hoefde te missen. Een situatie die werd gefaciliteerd door hetzelfde soort Gutmensch dat nu het Nederlands erin probeert te stampen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten