Zomers zit ik vaak in de tuin een perzik of
nectarine te eten. Wijdbeens, vanwege het mogelijke geklieder op mijn broek. Als ik klaar ben werp ik
de pit altijd ergens achter in het groen, noem het jongensachtig. Een ritueel is het inmiddels.
Bijna veertig jaar heb ik nauwelijks wat aan mijn tuin veranderd; nog immer hetzelfde concept. Ik deed niet mee aan de
mode de boel te bestraten; heb nooit een vijver of zitkuil aangelegd; timmerde geen tuinhuisje of plantenkastje in elkaar. Niets deed ik, geen sikkepit. In de basis bleef mijn erf hetzelfde: gazonnetje, slingerpaadje, vaste planten, beetje cottage. En al die tijd
smeet ik de pitten van perziken en nectarines de tuin in. Dat heeft ertoe
geleid dat ik nu regelmatig op zo’n oude, weggeworpen pit stuit tijdens het onderhoud van mijn landgoed (als grote pitten geen wortel schieten drogen ze uit, maar vergaan doen ze nauwelijks). En dan sta ik dus weer met dezelfde perzikenpit in de hand die ik decennia geleden wegwierp. Het weerzien met zo'n oude verweerde pit kan me weemoedig maken, want hoe zag mijn leven er toen uit? Mijn kinderen speelden bijvoorbeeld nog in de tuin. Onlangs vond ik daarvan het bewijs. Tussen de polygonums stuitte ik op een miniatuursoldaatje. Duurzaam plastic, dus nog geheel in tact. Fanatiek stormt hij vooruit, mitrailleurtje
in zijn handje, helmpje op zijn hoofdje. Zo pittig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten