Het
brood was op, dus fietste ik in de zeikregen naar de supermarkt. Daar
bleek het een gekkenhuis. Kennelijk had een en ander met het heersende
griepvirus te maken wat zorgde voor hamsterend volk. Ik hoorde er
links en rechts klanten grapjes over maken, maar intussen stonden we
hier wel met z’n allen te bewijzen wat voor neurotische, bange,
ongecontroleerde kuddedieren we waren. Behalve ik natuurlijk, want ik
was hartstikke cool. Mijn coolheid ging echter snel over in chagrijn toen
twee kwebbeltantes met hun volle karren mijn doorgang versperden. Ze
hadden het – natuurlijk – over het virus. Binnensmonds wenste ik de dames de rochelende tering en nam me ter plekke voor een standbeeld van het
virus op te richten op voorwaarde dat het de mensheid zou decimeren waardoor moeder Aarde voorlopig weer eventjes vrijuit kan ademhalen.
Weer
buiten bleek de zeikregen over te zijn gegaan in een stortbui. Er zat
niets anders op dan even te wachten onder het afdak van de
supermarkt. Helaas was ik daar niet de enige en al snel stonden we en masse schuilend naar de majem te kijken en –
natuurlijk – over het virus te ouwehoeren. Ik hield het daar dan
ook snel voor gezien. Toen ik even later drijfnat thuiskwam, moest ik
driemaal niezen terwijl ik mijn halfje volkoren op het aanrecht pleurde. Morgen mooi weer, luidt het gezegde. Maar dat werd het
niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten