Op het perron
van station Amsterdam RAI stonden groepjes vrouwen met volle tassen. Mijn kwartje viel:
de Huishoudbeurs. Twee van die dames worstelden zich mijn coupé binnen en namen
niet ver van me plaats. De ene was een zwijgster, de andere helaas niet. Zij was het 'zeg-type'.
Haar monoloog ging ongeveer zo:
‘Ik zeg, wat
ga jij doen? Zegt ze, ik ga niet mee. Ik zeg, waarom niet? Zegt ze, druk. Ik
zeg, waarmee dan? Ik zeg, je moet je niet zo druk maken, je moet
je meer ontspannen. Zegt ze, jaha (hier zet de vrouw een raar stemmetje op) ik
ontspan me heus wel, maak je om mij maar geen zorgen. Ik zeg, zorgen? Ik zeg,
laat dat maar aan mij over. Ik zeg, dat maak ik wel uit of ik me zorgen maak,
want ik ben je moeder. Ik zeg, je moet er gewoon wat vaker uit. Zegt ze, ik heb
daar gewoon niet zo veel behoefte aan. Ik zeg, dan máak je maar behoefte! Ik
zeg, hier wordt niemand vrolijk van zoals jij leeft. Ik zeg, dat gaat niet goed
zo. Zegt ze, mam als ik je advies nodig heb dan vraag ik het wel. Ik zeg, ja
duh. Ik zeg, jij vraagt mij nooit wat. Ik zeg, vroeg jij maar eens wat. Zegt ze, ik zie wel. Ik zeg, zoek het dan maar zelf uit.’
Allengs kreeg
ik grote behoefte om mijn Metro op te
rollen om de vrouw er links en rechts mee om de oren te rammen. Zonder iets te
zeggen.
Bij de kassa
van de buurtsuper schuif ik aan achter de Commissaris van de Koning van onze
provincie. Althans de óude, want hij is inmiddels met pensioen. Wie die
nieuwe knakker is, weet ik niet. Logisch, als je vaak achter de feiten aan loopt.
Ik bekijk de oud-CvdK met aandacht, bestuderen is het meer. Hij ziet er keurig uit, wat je kunt
verwachten van iemand die ooit deel uitmaakte van de bestuurlijke elite. Grijze
mantel, Italiaanse schoenen, gedistingeerde snor en het grijze en dunner
wordende kapsel van de bejaarde corpsbal. Ook zijn boodschappen zijn méer dan
keurig: zalm, omega boter, witlof, mooie bonus-wijn.
Hij
overhandigt de caissière zijn bonuskaart, natuurlijk. En zijn airmileskaart. En
hij wenst spaarzegels. En spaarpunten voor de Efteling. En ook het bonnetje
graag. Daarna ben ik aan de beurt, wat zo gepiept is, want er zit weinig in
mijn mandje.
Buiten zie ik
de oud-CvdK weer terug, nu haastig lopend. Het regent, hij zet met zijn vrije
hand zijn kraag op; in de andere draagt hij zijn boodschappentas, zo eentje van
AH. Hij stapt op een donkerblauwe Volvo af, een wat ouder en minder courant type. Al met al is het duidelijk:
de man geniet een ambtenarenpensioen en die is al jaren niet meer geïndexeerd.
Min of meer
gedwongen, luisterde ik in 1969 vaak naar een Amerikaanse legerzender. Men draaide veel suikerzoete country, wellicht vanwege patriotism, sweet home & Jesus. Vooral Glen Campbell was bij de zender razendpopulair. Deze all American boy werd
beroemd door zijn tonale stem (+ emo-snik) én door zijn fabuleuze gitaarspel. Met
name Rhinestone Cowboy maakte hem een wereldster. Ik werd (en word) echter vooral
geraakt door gevoelvolle nummers als Wichita
Lineman, By the time I
get to Phoenix en zeker ook Galveston waarin hij, als soldaat
uitgezonden naar Vietnam, die Texaanse kustplaats bezingt waar zijn
geliefde op hem wacht. Deze melancholische songs maken me nog altijd vloeibaar,
doen me terugstromen over de weemoedrivier.
Campbells mooie
stem ging helaas goeddeels verloren en zijn gitaarspel is aan roest onderhevig, maar zijn
grootste handicap heet Alzheimer. De eigen wc weet hij niet meer te vinden en
ook de namen van zijn (vierde) vrouw en kinderen zonken steeds dieper weg. Maar ondanks
de opkomende mist trad hij tot enkele jaren terug nog op, onder andere met behulp van autocue. Hij deed dat voor volle zalen
enthousiaste fans die hem graag vergaven dat hij ook muzikaal de weg steeds
verder kwijtraakte.
Hieronder een paar
van zijn laatste recordings
samengevat in sfeervolle filmpjes. Prachtig en verdrietig tegelijk. Inmiddels
is Glen Campbell (1936) alle contact met de buitenwereld kwijt, wordt hij 24/7
verzorgd en wacht op zijn levenseinde. Ik mis hem. Nu al.
https://youtu.be/JMh78jF-fMQ
https://youtu.be/U8TsAh-zYFI
Zwaar lijdend
aan verkoudheid, greep ik om twee uur ’s nachts in het pikkedonker naar mijn
nachtkastje. Daarop stond een flesje neusdruppels, dacht ik. Ik wierp mijn
hoofd achterover en spoot een royale dot in zowel het linker- als
rechterneusgat. Terstond ontplofte mijn kop. Vanuit de neusholte ricocheerde een
kokende lavabol door mijn voorhoofd waarbij tegelijkertijd een kwartsboor op
mijn schedeldak hamerde. Van de pijn half waanzinnig geworden wist ik het
lichtknopje te vinden, met schele ogen het flesje te bekijken om te concluderen
dat het Dettol Sterilon betrof, een ontsmettingsmiddel dat o.a. bestaat uit
chloorhexidine, aceton en alcohol. Het ultieme Hiroshima van mijn
gezichtsholten en slijmvliezen, zag ik voor me. En ja hoor, daar ging ik, op de
rand van het bed zittend, achterwaarts van mijn stokje. Toen ik kort daarop met
spuugbelletjes in de mondhoeken weer bijkwam, belde ik geheel ontredderd de artsenpost.
De dienstdoende dokter bracht me fractioneel tot bedaren en ordonneerde wat te
doen: de neus direct spoelen met heel, heel, heel veel water. Dat bleek geen
pretje. Vloeistof uit een bakje door je neus opsnuiven is al niet mijn kopje
thee (probeer het eens), maar als je het doet terwijl alles binnenin je
hoofd al krankzinnig veel au doet, dan lijkt de guillotine een genotmiddel.
Na
het volbrengen van deze sadistische thuisopdracht, wachtte ik als een gewond dier, weggedoken onder mijn dekbed, op het doven van de
binnenbrand. Dat zou helaas nog uren duren, die weken leken.
Na mijn min
of meer vaste rondje door schilderachtig Enkhuizen, beland ik als vanzelf in
mijn favoriete etablissement, voor een natje of droogje, maar vooral om er
plaats te nemen aan de gezellige leestafel. En als altijd kies ik voor een
regionale krant, het Noordhollands Dagblad of de Enkhuizer Courant.
Daarin lees
ik dat Enkhuizen massaal aan de drugs is. Rioolonderzoek (letterlijk!) toonde
namelijk aan dat de inwoners van dit lieflijke Zuiderzeestadje, spectaculaire
hoeveelheden speed-, heroïne- en cocaïneresten poepen en plassen. Het artikel vermeldt verder dat het gebruik per hoofd van de bevolking er
groter is dan in wereldsteden als Amsterdam, Berlijn of Los Angeles, want ook
daar deed men (riool)onderzoek.
Als ik de
krant uit heb kijk ik met nieuwe ogen om me heen. Het volk in de gelagkamer
ziet er stralend en gelukkig uit. De wijnglazen tingelen en de muzak klinkt
lekker jazzy. De bediening is vriendelijk en attent èn heeft opvallende blosjes
op de wangen. In de half open keuken zie ik hoe witgekield personeel fluitend soepgroenten
fijnsnijdt en relaxed in pannen roert. Is dit alles naturel of chemisch?
Weer buiten,
langs de historische gevels slenterend, denk ik terug aan de Gouden Eeuw, de tijd dat
Enkhuizen een echte wereldstad was. Maar wellicht is ze dat nog steeds.
In de grote
doucheruimte van het zwembad stond ik in mijn uppie prinsheerlijk te badderen. Tot ik gezelschap kreeg van een mismaakte vrouw. Zij was meervoudig gehandicapt en werd in een
speciale, voor het douchen geschikte, rolstoel de natte ruimte in geduwd door
een begeleidster. Deze installeerde de vrouw recht onder een van de sproeikoppen, drukte op de doucheknop en maakte zich snel uit de voeten,
bang om nat te worden. Ik keek zoveel mogelijk weg, maar het was duidelijk dat de vrouw net als ik genoot van de warme waterstralen. Van haar blije kreten kon ik echter geen chocola maken zodat inschatting van haar verstandelijk vermogen lastig was.
Na een
tijdje viel haar douche stil, er moest weer op de knop worden gedrukt. De vrouw keek verlangend omhoog naar de nadruppelende sproeikop, murmelde wat en
bewoog onhandig in haar rolstoel.
‘Zal ik op de knop drukken?’ bood ik direct aan.
De vrouw maakte opnieuw onverstaanbare geluiden, maar één woord klonk luid en duidelijk: ‘neen.’
Het leek me een onmiskenbaar verlangen naar onafhankelijkheid.
Ongecontroleerd
vanuit haar rolstoel naar achteren graaiend, trachtte ze nu de knop zelf te vinden waardoor zij mij in volle glorie zicht bood op haar ruïneuze
gebit, haar Melkweg aan roestbruine moedervlekken, haar als zeepoliepen woekerende wratten en haar okselholtes waarin bleke pollen pijpestro welig tierden. Ondanks
haar zware inspanning was deze achterwaartse actie gedoemd te mislukken. Gelukkig verscheen
de begeleidster weer. Zij drukte echter niét op de doucheknop. Daarentegen rolde
ze de drijfnatte vrouw, die flink tegensputterde, gehaast de natte ruimte
uit.
Weer alleen, draaide ik de wereld de rug toe en liet de harde straal nu recht op mijn gezicht kletteren, want ik wilde
even niets meer zien en horen.
Steeds vaker
kom ik ze tegen: brave burgers die, bewapend met een ‘afvalgrijper’
en plastic zak, zwerfvuil opruimen. Met een devote blik ontdoen ze hun
straatje, plantsoen of nabijgelegen park van blikjes, plastic flessen
of natgeregende reclamefolders. Geheel belangeloos, althans zo lijkt het. Recentelijk
onderzoek heeft namelijk aangetoond dat ‘goed doen’ een mens gelukkiger maakt.
Dat wisten we natuurlijk allang, want goed zijn voor je omgeving is indirect
ook goed voor jezelf. Dat heeft alles met ons sociaal
gedrag van doen, dat in feite geheel gericht is op dienst en wederdienst en in het
verlengde daarvan: het in stand houden van de soort. Maar onlangs heeft serieus
wetenschappelijk onderzoek keihard aangetoond dat ‘goed zijn’ ervoor zorgt dat bij ons allen - psychopaten
uitgezonderd - geluksstofjes als serotonine, endorfine en dopamine vrijkomen. Prima allemaal, maar zo bezien is het
woord ‘belangeloos’ wel een beetje te hoog gegrepen. Moeder Teresa, Bill Gates, majoor Bosshardt,
Natasja Froger en al die andere heiligen zijn natuurlijk vooral voor
zichzelf bezig (geweest) met als aardige bijkomstigheid dat stumperds meeprofiteren. Om
diezelfde reden ga ik maar eens kijken waar ik zo’n afvalgrijper kan scoren, want
ik wil middels het fatsoeneren van mijn buurtje iets voor de gemeenschap
betekenen. En hopelijk kan ik daardoor ook eindelijk eens van de pot met antidepressiva afblijven, want daar is het mij heimelijk om te doen.