donderdag 25 mei 2017

Python

We bezochten mensen die een beeldschoon huisje bewonen, gesitueerd aan een afgelegen zandpad in een lieflijk bos. Een lustoord, ook voor vossen, marters, herten en groene spechten. Vanuit de fraaie wilde tuin stond ik dit paradijselijke decor in me op te nemen, toen plots uit een openstaand raam de kreet klonk: een slang! Het serpent(je) lag opgerold in een hoek van de entree; waarschijnlijk was hij door één van de katten als jachtbuit naar binnen gesleept. IJlings toegesneld, liepen de rillingen over mijn rug, want ik heb angst voor alles dat kronkelt, iets wat met verve is overgebracht door mijn moeder die aan de Tropen een daverende slangenfobie heeft overgehouden. Desondanks zei ik geforceerd koel en hautain tegenover het samengedromde, opgewonden gezelschap: ‘O een ringslang, een jonkie nog.’ Mij werd daarop door de omstanders gevraagd of ik dat wel zeker wist. ‘Is het geen adder? Die zitten hier namelijk ook hoor!’ ‘Neenee,’ zei ik nog koeler en nog meer hautain, ‘kijk maar naar die gele vlekjes.’
O, had ik mijn arrogante smoel maar gehouden, want nu werd van mij, de Grote Koele Kenner, verwacht dat ik deze weerzinwekkende python terug zou bezorgen in zijn habitat. Met gutsende oksels heb ik uiteindelijk aan die opdracht voldaan. Maar de nacht erop werd ik krijsend wakker. Ik was omringd (letterlijk!) door duizenden slangen; ze kronkelden rond mijn middel. Lieve moeder, het is je heel aardig gelukt.   


Geen opmerkingen:

Een reactie posten