Op een van mijn wereldreizen deed
ik onlangs Den Helder aan, per spoor. Bij die stad denk je al snel aan veel
wind en jantjes. Dat klopte, maar er was meer: een staalblauwe hemel, fraaie grachtenpandjes,
een best gezellig centrum en – vooral – het vrijmakende aroma van de zee.
Allereerst stiefelde ik naar de
marinehaven. Daar werd ik bij een wachthuisje aangehouden door een geblokte
marinier. ‘Wat gaat meneer doen,’ vroeg deze krijger. Ik vertelde hem dat ik
‘onze’ fregatten van nabij wilde bewonderen. ‘Dat gaat ‘m ècht niet worden, dit
is militair terrein,’ klonk het. Ik monkelde nog iets over mijn belastingcentjes,
maar de zeesoldaat gaf geen krimp waardoor ik bakzeil haalde. Van de
weeromstuit nam ik de ferry naar Texel in de hoop zeehondjes te scoren op een drooggevallen
zandplaat. Helaas. Weer terug in Den Helder viel me op - bij de entree van het Koninklijk Instituut voor de Marine - hoe een squadron zwartkopmeeuwen een oud scheepskanon zat vol te
schijten, dat alle adelborsten blank
waren maar dat even verderop de McDonald’s vooral werd bevolkt door rijk gepigmenteerde
Heldernaren.
Weer terug in de trein zag ik hoe
iedereen over een beeldschermpje gebogen zat. Maar dat is niet specifiek Helders.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten