Veuls te laat
heb ik ze ontdekt: De Règȃhs. Voor
wie het (nog) niet weet: Règȃh staat voor reiger, het volkse broertje van de ooievaar of uiver of eiber, ook bekend als stadswapen
van ’s Gravenhage. En voor iedereen die iets met Den Haag heeft, klinkt niets
zo mooi als het taaltje dat door echte Hagenezen wordt gebezigd. In dat plaatje pas ik.
Maar vreemd genoeg
had ik tot voor kort nog nooit van De Règȃhs gehoord. Van oorsprong (èguhnlèk) betreft
het een stel flamencomuzikanten (zijzelf zeggen natuurlijk 'flamengo' met een g), maar gaandeweg ontpopte het viertal zich tot de
platte stem van de Residentie. Heerlijk!
Ook heerlijk was het gesprek dat ik onlangs ergens achteȃh
duh duinûh voerde. Ik dwaalde over een Haagse begraafplaats toen ik werd
aangesproken door een tamelijk verwarde man. Of hij was gewoon gek, van lotje getikt dan wel met
proefverlof. Maar hij leek me ongevaarlijk. De man stak
zomaar van wal: ‘Je kunt beter met beesten te doen hebben dan met mensen. Ik
heb thuis een zooi asieldieren. Hou ècht van ze. Met mijn buren heb ik ruzie,
mijn familie zie ik niet meer, of ze liggen hier... Maar die beesten thuis, die
zijn alles voor me.’
Ik schrijf
hier Nederlands, maar dit alles werd in veȃhrpletteȃhrend Haags uitgesproken.
Ik genoot. Net zoals ik geniet van 'de allermooiste meisjes van de hele wereld zijn de meisjes uit Den Haag'. Jawel, gezongen door De Règȃhs.
De rode fluwelen
broek van Jimmy Hendrix maakt deel uit van de tijdelijke expositie The Sixties, a worldwide happening, deze
winter te zien in het Tropenmuseum te Amsterdam. Hendrix was tijdens een optreden in
1967 namelijk uit deze pantalon gescheurd. Geinig, maar als ik naar de in
een vitrine tentoongestelde broek kijk, denk ik vooral: hij was een
grootheid op de gitaar, maar fysiek een onderdeurtje. Toch mooi dit
kledingstuk te zien, samen met allerlei andere attributen uit het decennium van
de hippies, flowerpower, het idealisme, de eerste ruimtereizen én de
protestbewegingen. Ach ja, dat waren nog eens tijden, denkt de ouder wordende homo nostalgicus.
Maar eigenlijk is die gedachte voortdurend aanwezig in het Tropenmuseum, zeker
bij de permanente expositie. Met name de schitterende displays van het
magische Tempoe Doeloe in ’ons’ oude Indië, de woeste ongereptheid van
Nieuw-Guinea en het slavernijverleden en de cultuurvermengingen in ‘De West’ spraken
bijzonder tot mijn verbeelding. Dàt waren nog eens tijden! Ook mooi: de warme
kleurenpracht uit het Indiase subcontinent, de vroege beschavingen in tropische
Zuid-Amerika, het seksuele loskomen in China, de beeldschone overzichten,
artefacten en interieurs uit donker Afrika, de woestijnculturen, et cetera.
Na dit voor mij allereerste bezoek
aan dit tentoonstellingsgebouw ga ik het daarom nu meteen maar keihard van de daken roepen:
het Tropenmuseum is door z’n architecturale grandeur in combinatie met het
tentoongestelde, het mooiste museum van Nederland. En Jimmy Hendrix was een verrekt klein ventje.
Nog
nooit bezocht ik een landelijk bekende kerstmarkt. Ook was ik niet eerder in Doesburg. Ik sloeg dus twee vliegen in één klap door vriendin slaafs te volgen naar dit schone in kerstsfeer gehulde vestingstadje, mooi én strategisch gelegen tussen de Oude en de Gelderse IJssel waardoor er tijdens de Tachtigjarige Oorlog flink om is
geruzied.
Al snel bleek
dat we op deze waterkoude zaterdag in Doesburg niet de enigen waren. Van heinde en
verre was men toegestroomd om het feeërieke centrum te aanschouwen. Dat
leverde vanzelfsprekend stress op bij de overvolle parkings. Een drukte
van belang dus, ofschoon velen dat ‘gezellig’ plegen te noemen. Vervolgens zagen we baardige mannen
die ho-ho-ho riepen, in witbont uitgedoste winterkoninginnen, een troubadour die 'Imagine' vertolkte, een levende
kerststal met een kameel (maar zonder baby Jezus, dit wellicht vanwege de Kinderarbeidswet), talloze glühweinstalletjes en op elke straathoek stonden boertige blauwgekielde midwinterhoornblazers
die ongevraagd je buizen van Eustachius naar de kloten hielpen. Door deze verpletterende
kersttsunami viel voor ons aan het echte
Doesburg helaas weinig te ontdekken. Hunkerend naar authenticiteit, keerden
we de drukte uiteindelijk de rug toe. We slenterden door doodstille
achterafstraatjes en belandden ten slotte in het mosterdmuseum. Hier waren
wij de enigen zodat we van de mosterdmaker een private voorstelling kregen omtrent
de bereidingswijze van de goudgele smurrie. Bijzonder leerzaam. En dat gold
ook voor het fenomeen kerstmarkt, want daar zien ze me nooit weer.
Mijn kerstboompje
meet slechts 56 cm. Het opzetten vergt pakweg 3 minuten en 47 seconden. Het is
namelijk zo’n kant en klaar kunstdingetje. Zelfs de lichtjes zitten er al in.
Het enige wat me te doen staat is ‘m uit de verpakking en van zolder halen
en de takjes rechtbuigen. Daarna breng ik snel nog wat extra glitters en
balletjes aan en het feest kan beginnen.
Jaarlijks
neem ik voor om me zelfs dié luttele arbeid te besparen, maar steeds weer is
daar van binnenuit dat vermanende doe-niet-zo-ongezellig. Dat was ooit anders, want ik hou in principe bijzonder van kitsch en kleur. Snapte dan ook nooit dat mensen kozen voor slechts
witte versiering. Wat is er bijvoorbeeld vrolijker dan een trits gekleurde
lampjes? Maar oké, inmiddels heb ook
ìk het moede hoofd gebogen voor meer
geaccepteerde esthetiek. Mijn ballenzooi is echter nog steeds bijzonder kleurrijk en figuratief.
Favorieten zijn het trompetje en het vogeltje. Beide zijn ook zo makkelijk aan
te brengen. Het trompetje (hij moet ècht retteketetten!) schuif je over een
takje. Het vogeltje clip je doodeenvoudig vast middels een knijpertje. Maar vanochtend,
tijdens het vliegensvlug optuigen van mijn boompje, brak het trompetje spontaan
in tweeën. Materiaalmoeheid wellicht, want hij was nog van mijn moeder en zo’n
halve eeuw oud. Niet alleen het trompetje brak, maar ook ik. Mij wacht daarom
een droeve en eenzame Kerst. Liever geen bezoek aan huis!
Met dierentuinen
zit het lastig. Aan de ene kant is het geen pretje te zien hoe
onschuldig gevangenen levenslang uitzitten. Aan de andere kant is er het zogenaamd educatieve aspect en de functie tot behoud van soorten. Daar komt
bij dat het in moderne dierentuinen meestal prettig toeven is - voor bezoekers
althans - vanwege het vele groen en de fraai aangelegde panorama’s. Zeker de
Zoo van Emmen voldoet aan dat beeld. Desondanks stond ik er onlangs* moedeloos toe te kijken hoe een zwarte panter
rusteloos op en neer liep langs het gaas dat zijn territorium ernstig beperkte.
Vijf meter naar links, vijf meter naar rechts. Zijn footprint zat zo diep
in de harde aarde gestanst dat 't mogelijk zichtbaar is via Google Earth. De panter ijsbeerde op de automaat. Van nature beeldschoon en
perfect afgestemd op zijn omgeving, was hij verworden tot een slaafse robot.
Waar zijn gedachten waren, weet ik niet, maar zijn lijf ging zijn gang.
Later die dag
stapte ik in datzelfde Emmen de V&D binnen. De roltrap bleek defect. Op een
opgeplakt briefje stond iets over onderhoudswerkzaamheden én dat de roltrap dus
'even als gewone trap’ te gebruiken was. Aha, dacht ik, nu goed opletten,
want uit ervaring weet ik dat het vreemd aanvoelt een stilstaande roltrap te
betreden. Brein en lichaam sporen dan niet met elkaar. En dàt bleek toen ik
half struikelend omhoog liep. Omkijkend zag ik dat andere
gebruikers eveneens stuntelden.
Wandelende
automaten zijn we, met een beperkt aantal keuzes. Is dat erg? Niet echt, maar wel als
je als zwarte panter je godganse bestaan achter gaas in Emmen moet
doorbrengen.
Onlangs kreeg
ik een brief van Zilveren Kruis Achmea, mijn ziektekostenverzekeraar. In dat
schrijven bood men aan het verplichte eigen risico in maandelijkse termijnen te
innen opdat de lasten gespreid worden. De brief begon zo:
Beste meneer Nagel,
In 2016 stijgt het verplicht eigen
risico naar € 385,-. Voor veel mensen is het verplicht eigen
risico best een hoog bedrag om in één keer te betalen. [...]
Het gaat mij
om het laatste zinnetje, let vooral op dat 'best'. Daar is vast lang over nagedacht. Knappe koppen -
taalkundigen, psychologen, communicatietypjes – hebben zich over de concepttekst
gebogen. Uiteindelijk kwam men tot de slotsom dat de boodschap in gewone
mensentaal gebracht moest worden waarbij Zilveren Kruis uiteraard begripvol en
inlevend diende over te komen.
Geheel
onbedoeld veroorzaakte de tekst echter chaos in mijn reptielenbrein. Want als
het bedrag ‘voor veel mensen best
hoog is’, dan is dat voor veel anderen dus ook weer niét. Zilveren
Kruis zorgt daarmee voor tweespalt onder haar klanten. Aan de ene kant zijn er
zeer velen die zo’n bedrag soepeltjes uitgeven, bijvoorbeeld aan een concertkaartje voor Adele. Aan de andere kant van het spectrum bevinden
zich de zieligerds die dat bedrag in termijnen moeten zien op te hoesten. Nu heb ik
nooit taalkunde, psychologie of communicatie gestudeerd, dus waar bemoei ik me
mee? Maar voor zeurpieten als ik is de toon in deze brief best badinerend, misschien zelfs neerbuigend. Of in gewone
mensentaal: best lullig.
De Windroos is een basisschooltje, bij mij om de hoek. Toen ik er gisteren, 3 december, langsliep, werd
de deur ineens opengesmeten en stormde een klas uitgelaten kids het schoolplein
op. De meest vrolijke was een donker jochie verkleed als Sinterklaas. Hij
droeg een oversized tabberd en op zijn zwarte krullenbol balanceerde een
groteske mijter. Ik vond dat een grappig gezicht, zo’n negroïde joch dat de Sint uithing. Jazeker, zulks heeft met raskenmerken
te maken, racisme in zijn zuiverste vorm dus. Excuses daarvoor. Ik vind trouwens ook zwarte
bisschoppen en kardinalen geiniger ogen dan hun witte of roze collega’s. Dat beeld kietelt, bezorgt mijn humorpapillen een boost. Eigenlijk vind ik sowieso de doorsnee neger iets grappiger
dan de doorsnee witmens. Kan er echt niets aan doen, sorry. Een neger met een
pruik of raar hoofddeksel is meestal leuker dan een witmens met een pruik of raar hoofddeksel.
Om Paul de Leeuw heb ik bijvoorbeeld nog nooit van mijn leven ook maar één
seconde gelachen. Maar een donkerbruin jochie dat als Sinterklaas verkleed over
het schoolplein stuitert, dan kan ik aan 't zuurstof.
Dit geschreven hebbende, waarom breekt de gekleurde Santa eigenlijk nog niet door? En waarom maken zijn Lapse rendieren niet plaats voor een span Botswaanse kafferbuffels? En wie verbiedt nu eens en voor altijd die perverse witte Kerst? En wanneer wordt Sint Nicolaas' brave Amerigo ingeruild voor een bonte Appaloosa? Ik bedoel, laten we tijdens
deze van racisme doordesemde feestmaand nu eens niet uítpakken, maar dóórpakken. Wir schaffen das, yes we can.
‘Mag ik u
iets vragen,’ klinkt het in het centrum van de mij vreemde stad. Ik kijk opzij
en zie het prettige gezicht van een jonge, lichtblonde vrouw.
‘Als u maar
niet naar de weg vraagt, want ik ben hier niet bekend,’ zeg ik in mijn achteruit.
‘Heeft u
misschien een euro of zo over,’ vraagt ze. Ik bekijk haar nu anders, beter, en zie niet zozeer en prettig gezicht, maar een prettig gezicht
met zweertjes.
‘Het klinkt
lullig,’ verontschuldig ik me, ‘maar ik heb nauwelijks contant geld bij me, want ik pin
vrijwel altijd. Heel misschien een paar losse muntjes. Sorry.’
‘Geeft niets,’
zegt ze, ‘maar ook een paar losse muntjes helpen.’
Ik maak mijn
portemonnee open en hoewel ik best rijk ben, zie ik slechts drie losse
eurocenten en een celbatterijtje. Als bewijs gun ik haar een inkijkje
in mijn buidel. Samenzweerderig en voorovergebogen vorsen we mijn opengesperde portemonnee.
‘Geeft niets,’
zegt ze opnieuw, nu met een geforceerde glimlach waardoor haar zweertjes zich strekken. Daarna draait ze zich om en verdwijnt tussen het
winkelend publiek.
Vijf minuten
later ontvang ik in dezelfde winkelstraat een elektronisch berichtje van mijn zoon die in een andere wereld woont, ver weg. Toch is zijn wereld een stuk dichterbij dan de wereld van de jonge,
lichtblonde vrouw die ik zonet sprak.