‘Als u maar niet naar de weg vraagt, want ik ben hier niet bekend,’ zeg ik in mijn achteruit.
‘Heeft u misschien een euro of zo over,’ vraagt ze. Ik bekijk haar nu anders, beter, en zie niet zozeer en prettig gezicht, maar een prettig gezicht met zweertjes.
‘Het klinkt lullig,’ verontschuldig ik me, ‘maar ik heb nauwelijks contant geld bij me, want ik pin vrijwel altijd. Heel misschien een paar losse muntjes. Sorry.’
‘Geeft niets,’ zegt ze, ‘maar ook een paar losse muntjes helpen.’
Ik maak mijn portemonnee open en hoewel ik best rijk ben, zie ik slechts drie losse eurocenten en een celbatterijtje. Als bewijs gun ik haar een inkijkje in mijn buidel. Samenzweerderig en voorovergebogen vorsen we mijn opengesperde portemonnee.
‘Geeft niets,’ zegt ze opnieuw, nu met een geforceerde glimlach waardoor haar zweertjes zich strekken. Daarna draait ze zich om en verdwijnt tussen het winkelend publiek.
Vijf minuten later ontvang ik in dezelfde winkelstraat een elektronisch berichtje van mijn zoon die in een andere wereld woont, ver weg. Toch is zijn wereld een stuk dichterbij dan de wereld van de jonge, lichtblonde vrouw die ik zonet sprak.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten