vrijdag 29 mei 2015

Problemen

Ik plukte het AD van de leestafel en ging zitten aan het raam met uitzicht op het Veluwemeer, op een van die gezellige oranje zitjes van hotel-restaurant Monopole. Aan een tafeltje verderop zaten een man en een vrouw. Ze zeiden geen stom woord tegen elkaar en staarden naar het water. Ze leken me volstrekt gelukkig.
Ik bestelde een kop koffie.
In het AD las ik dat Gerard Joling met zijn luxe terreinwagen een overstekende bejaarde vrouw had platgereden. En ik las dat de jeugd steeds moeizamer omgaat met blootheid in kleedkamers. Volgens sommigen heeft dat met de gestage islamisering van Nederland te maken. Maar dat was allemaal niets vergeleken met mijn probleem. Want toen ik een half uurtje later naar de kassa liep om aldaar te pinnen, sloeg de vriendelijke bedienster mij aan voor € 2,10. (Hoe komt men op zo’n bedrag?) Doorgaands rond ik naar boven af, maar moest ik nu van 2,10 dan 2,50 maken? Twee en een halve euro is niet alleen vijf gulden vijftig in oud hard Hollands geld, maar een fooi van bijna twintig procent vond ik toch wat veel voor het op tafel neerzetten van een kopje koffie. En om nou van 2,10 bijvoorbeeld 2,30 te maken vond ik ook weer zo lullig. Problemen, problemen.
Uiteindelijk besloot ik tot geen fooi. Ter compensatie vroeg ik naar de wc.

dinsdag 26 mei 2015

Gedistingeerd

Gelijktijdig arriveerden we voor de dierenartsenpraktijk: een (echt)paar in een sjieke Mercedes E-Klasse en ik op mijn fiets. Doordat de luxe sedan moeite had met parkeren verscheen ik als eerste voor de balie waarachter de als altijd vriendelijke praktijkassistente. Voor mijn oude kater J. - thuis behaaglijk slapend op zijn vaste stek op de Klippanbank - vroeg ik om insuline en 'n voorraadje injectienaalden. De Mercedes-mensen stapten intussen achter mij langs en namen plaats in de open wachtruimte; zij hadden een afspraak. Het was een gedistingeerd, knap duo. Vijftigers. Een geslaagd zakenstel, gokte ik. Op ‘s mans schoot lag een open rieten mandje waarin een kussentje waarover een behaaglijk fleece dekentje. Op dat kleedje lag een kat, een cyperse. Het beestje keek loom om zich heen, maar bleef kalm liggen. Opvallend, want katten blijven bij een dierenarts meestal niet kalm in een open mandje liggen.
Leunend tegen de balie wachtte ik lang op de insuline, die moest van ver komen, ergens uit de koeling. Buiten mij en het stel met de kat was er nu niemand aanwezig. De klok tikte. Normaal praat ik niet graag in een wachtkamer, maar nu liet ik in de drukkende stilte vallen: ‘wat is-ie rustig.’
Even bleef het stil.
‘Dit zijn haar laatste minuten,’ sprak de vrouw ineens zacht waarna de man een pijnlijke grimas trok en prompt in hartverscheurend snikken uitbarstte. ‘Ach goh,’ zei ik lullig terwijl ik toekeek hoe hij vooroverboog om zijn gezicht achter een flap van het fleece dekentje te verbergen.
De assistente verscheen (gelukkig) weer, met mijn bestelling. Ik pinde, zei haar gedag en wenste het verdrietige stel heel veel sterkte.
Thuis lag J. nog steeds op de bank te knorren. Ik keek naar zijn ademhaling en dacht, hoe lang heb jíj nog? Ik wilde het niet weten.


vrijdag 22 mei 2015

Overgeven

Je ziet ze niet meer zo veel, ouderwetse zakdoeken. Toch heb ik graag zo’n snotlap op zak; klassieke ruit, effen beige, boerenbont, het maakt me niet uit. Vreemd genoeg is-ie voor snot juist het minst geschikt. Zeker bij verkoudheid is het dragen van een zakdoek een onhygiënisch gedoe vanwege de bacillenbom die je dan meetorst. Maar daarbuiten voel me ik even naakt en hulpeloos zonder dat lapje stof als een puberend hockeytrutje zonder Samsung Galaxy S6. Misschien komt dat door mijn moeder. Zij drukte me op het hart om mijn centjes of huissleutel in een zakdoek te proppen zodat ze er niet uit konden vallen, bijvoorbeeld als je ondersteboven aan een klimhek hing. Het voelt voor mij daarom als iets van thuis, als iets dat vertrouwd is, veilig en warm.
Maar nog immer kan een zakdoek praktisch nut hebben. Je kunt er bijvoorbeeld je gezicht mee afvegen als je tijdens een aardbeving een Bossche bol hebt genuttigd. Of ermee de nacht uit je ogen wrijven. Je mag met zo’n stukje textiel heerlijk diep in je neus wroeten, wat zonder erg onsmakelijk wordt bevonden. Mits schoon, kun je ‘m aanbieden aan iemand die in snikken uitbarst. En last but not least kun je je ermee overgeven, maar dan moet hij wel wit zijn.


maandag 18 mei 2015

Vetrollen

Aan de linkerflank van Bataviastad bevindt zich een aantal snackterrassen. Het is vandaag druk in dit koopjeswalhalla en bovendien mooi weer, dus overal waar mogelijk is volk neergestreken voor de hapsnap. Mijn aandacht wordt getrokken door een manshoog softijsje direct naast een doodstil terras. Eigenaardig, maar wie weet. Eenmaal over de drempel, word ik aangestaard door drie Turkse mannen. (Jaja, ik bezit een aardige antenne voor de verschillen tussen bijvoorbeeld Ottomanen en Berbers.) Als ik, wijzend naar de ijskaart, mijn bestelling opgeef zegt de middelste: ‘Het zpijt me meneer, maar ik moet u mededelen [sic] dat onze ijzmachine ztuk iz. Dus helaaz. Maar bij onze buurman hebben ze wèl zoftijz.’ Heel netjes en sportief, vind ik. Ik bedank dan ook vriendelijk en wandel naast mijn fiets naar de buurman, tien meter verderop. Anders dan bij de aardige Ottomanen is het er retedruk, zowel op het terras als binnen voor de counter – logisch, hier is de ijsmachine niét stuk. Uit het lood geslagen door de rij wachtenden besluit ik dat je van ijs alleen maar koppijn en vetrollen krijgt. Kortom, wegwezen hier!
Tien minuten later ben ik weer thuis waar ik me ernstig uit mijn hum in een tuinstoel laat zakken. Vetrollen rimpelen over mijn broekriem en ik voel koppijn opkomen. Daar heb ik dus helegaar geen softijs voor nodig.

woensdag 13 mei 2015

Klagen

Tijdens het joggen werd ik ingehaald door twee andere hardlopers. (Ter verdediging: ze waren minstens dertig jaar jonger dan ik.) Ik hoorde de ene tegen de andere klagen: ‘Die trut appt me midden in de nacht. Niet te geloven. Appt ze: “ik kan nie slapen.” Ja zeg, wat kan ik daar mee! En de volgende nacht weer hetzelfde liedje hè: “ik kan nie slapen.” Dat zielige zeurderige gedoe, schijtziek word ik ervan.’
Dit alles werd rennend en zwaar hijgend uitgesproken. Eveneens rennend en zwaar hijgend, bedacht ik de de simpele oplossing voor het probleem van de klagende jogger: dump je vriendin óf je smartphone! Maar zo eenvoudig werkt dat natuurlijk niet in grote mensenland. Zowel vriendin als smartphone bieden de jogger kennelijk meer voor- dan nadelen zodat de ergernissen voor lief worden genomen. Maar de jogger heeft klaarblijkelijk een derde uitweg bedacht: alles zo laten, maar achter haar rug om lekker klagen tegen zijn hardloopvriend. Trouwens, vrouwen kennende is de kans dat zij zich over hèm beklaagt ook levensgroot. Misschien doet ze dat eveneens zwaar hijgend.

maandag 11 mei 2015

Advocaatjes


Mijn ex-schoonmoeder Corrie verhuisde onlangs naar een verzorgingshuis in Voorburg. Ik bracht de bejaarde vrouw er een bezoek. Na haar gecomplimenteerd te hebben met haar nieuwe home, besloten we haar nieuwe buurtje te verkennen. Ik duwde Corrie voort in een rolstoel. We wandelden door de mooie tuin van het tehuis, daarna door het park aan de overzijde. De lente deed haar best. Vervolgens dronken we thee in het restaurant van het tehuis. Ik keek om me heen en zag de dingen die je kon verwachten: vrouwen – en een enkele man – die kaartten, scrabbelden, advocaatjes met slagroom naar binnen lepelden, sjoelden of zwijgend naar buiten keken. Na de thee namen we de lift naar acht hoog, waar Corrie woonde. In ons kielzog stapten ook twee dames met hun rollators in de kleine liftruimte. Het paste net; de oude vrouwen maakten er grapjes over.
‘Bent u al een beetje gewend,’ vroeg een van de dames aan Corrie. ‘Nou, niet echt,’ antwoordde mijn ex-schoonmoeder terwijl ze met vertrokken mond naar de grond keek. ‘Dat hadden wij nou ook,’ zeiden beide dames unisono waarbij ze zich, ietwat merkwaardig, tot mij richtten. Daarna kreeg ik uitgebreid uitleg hoe het ze (in het leven) was vergaan en vervolgens moesten we hun kamers bewonderen; ze woonden eveneens acht hoog. Uiteindelijk rolde ik Corrie terug naar haar eigen kamer, zette haar in d’r makkelijke stoel voor het raam, pal naast de telefoon en de afstandbediening van de TV. Vervolgens deed ik haar schoenen uit en pantoffels aan, gaf ik de plantjes water en ruimde wat op. Ten slotte nam ik afscheid, daalde met de lift naar beneden en haalde buiten heel diep adem.

vrijdag 8 mei 2015

Motoriek

Er gebeuren verschrikkelijke dingen in de wereld om ons heen. Maar niets is zo verschrikkelijk als het afscheuren of -breken van een lipje van een verpakking, dan stort ik pas echt in. Plakjes kaas of worst, Indische boemboes, kant- en klaarmaaltijden, desserts, voorverpakte haring, kattendiners, katjang pedis, bijna alles zit (vacuüm) verpakt in kunststoffen bakjes waarover een plastic vliesje waaraan een lipje dat onbedoeld kan afscheuren zodat je het product niet naar behoren kunt openen. Zodra dat gebeurt, verval ik in een staat van schuimbekkende redeloosheid waarbij Mussolini, Saddam en Pol Pot met terugwerkende kracht zouden verbleken tot zoetgevooisde Weense koorknaapjes.
Godallemachtig, worden die verpakkingen nooit getest of zo?! Het lijkt me voor een fabrikant immers zo’n kleine moeite om een stagiair in te huren die om de zoveel tijd een steekproef neemt. Gewoon af en toe aan een lipje trekken en je weet genoeg. Zit dat lipje (en het vliesje) te vast, voeg dan minder lijm toe! Scheurt dat lipje af, maak sterkere lipjes!
Er zit echter nog een andere kant aan dit verhaal, een lichamelijke. Het betreft namelijk mijn eigen motoriek die er - door ongeduld, onhandigheid of beginnende Parkinson – voor zorgt dat ik regelmatig lipjes en vliesjes aan gort trek. Reden genoeg om in foetushouding op de keukenvloer te gaan liggen.

dinsdag 5 mei 2015

Buste

Mijn loopbaan begon als jong ambtenaartje in een kleine dependance van een groot ministerie, ergens tijdens de sixties. Maar van flowerpower was hier geen sprake want tot mijn afschuw bleek het zo ongeveer het laatste bolwerk van de muisgrijze ambtenarij. Zo werd ik tijdens mijn eerste werkdag met klem verzocht naar de kapper te gaan. Een net jasje was verplicht. Op kamerdeuren moest altijd worden geklopt (en gewacht op het antwoord). Referendarissen en hoofdcommiezen genoten een speciale parkeerplaats aan de voorzijde terwijl een lekkende fietsenstalling was gereserveerd voor bureelslaven, archieflakeien, typsloeries en stempelkoelies. Muziek was een misdaad; slechts geluiden van ratelende typemachines, ruisende kaartenbakken en bakelieten telefoons waren toegestaan. Om vijf uur ‘s middags ging een venijnige zoemer ten teken dat je je hielen mocht lichten - en geen seconde eerder. Was je ’s ochtends een minuut te laat dan diende je je te melden bij het afdelingshoofd die je zo minachtend aankeek alsof je zojuist in de vestibule tegen de buste van koningin Juliana had geürineerd. En dit alles in een aroma van inktlint, carbonpapier en verstofte paperassen. Kortom, de sfeer was saai, afstandelijk, uiterst hiërarchisch en de klok tikte verstikkend langzaam. Ik ging er dood. Ondanks dat hield ik het twee lange jaren vol, wat weinig met standvastigheid maar alles met onvermogen had te maken. Godzijdank moest ik daarna in militaire dienst, een verademing.
Nu, zowat een halve eeuw later later, sta ik weer voor het smeedijzeren hek van dit stijfstatige pand in de Haagse binnenstad. Ofschoon de dreiging is verdwenen, voel ik toch maagzuur opkomen. Het hek is gesloten, de kleine parkeerplaats leeg, de klapdeuren hermetisch toe, geen leven te bekennen, een doodstille enclave in de binnenstad. Wie of wat hier resideert kan ik niet ontdekken, nergens een naamplaat of opschrift. De eens zo trage klok lijkt eindelijk tot stilstand gekomen. Na enige tijd, en zonder een spoortje weemoed, keer ik de sombere locatie de rug toe. Ditmaal voorgoed.