vrijdag 29 januari 2016

Vluchtig

Vriendin moest plassen en dus maakten we van de nood een deugd door te stoppen bij wegrestaurant Routiers langs de A28 bij Nunspeet. Bij aankomst deed het gebouw ons sterk aan de jaren zestig denken, wat zowel min als plus kon betekenen: ouwe troep of vintage? De parking stond in ieder geval vol vrachtwagens, altijd een goed teken. Maar kennelijk snurkten de truckers in hun cabines want eenmaal binnen Routiers leken we op deze maandagmiddag de enigen. Verloren dwaalden we met onze plates langs de lange counter en rekenden af bij de kassa waarachter speciaal voor ons snel een vriendelijke moeke was gaan zitten, als bewijs van de geringe klandizie. Daarna namen we plaats middenin een lege zee van tafels en stoelen en verwonderden ons over het pretentieloze en nietszeggende interieur dat ons terugvoerde naar autovakanties van weleer toen wij heel bereisd spraken van een Raststätte, een verwijzing naar de Autobahncultur bij onze oosterburen. In de laagstaande zon zweefden fluwelen stofdeeltjes die vanaf het systeemplafond neerdwarrelden op de plastic bladplanten en houtfineren tafelbladen. Buiten de schuifpuien zongen autobanden in hoge noten over het asfalt. Nu en dan opkijkend naar de voorbijtrekkende sliert Dinky Toys, nuttigden we zwijgend onze koffie-met-gebak in deze weldadig anonieme en vooral vluchtige ambiance die ons afleidde van wereldproblemen of persoonlijke sores. Pure zen. Vriendin vergat zelfs te plassen.


dinsdag 26 januari 2016

Amicaal

De bel gaat. Voor mijn deur staat een kleine, donkerbruine, guitige man met pretoogjes. Op zijn jaspand zie ik een badge waarop het paars-gele logo van NUON. Meteen na het tonen van zijn identiteitskaart – inderdaad, een vertegenwoordiger van NUON – steekt de man mij energiek zijn hand toe en stelt zich voor als Howard. Op de automaat beantwoord ik die handeling door mijn voor- én achternaam te noemen.
‘Is het goed als ik Ruud zeg?’ klinkt het.
Ofschoon de man in een gesmeerde woordenstroom mij tracht over te halen mijn huidige energieleverancier te verruilen voor NUON, heeft hij het met zijn amicale benadering (een wildvreemde die zijn opa zou kunnen zijn meteen bij de voornaam noemen) geheel verbruid. Ik verkoop hem dan ook een vette nee.
Als de voordeur weer dicht is en de man in het winterlicht is verdwenen, blijf ik zitten met de prangende vraag wie deze joviale strategie (hoe een seniore misantroop even snel het NUON-walhalla binnen te lokken) heeft bedacht. Was het zijn werkgever, misschien zijn projectmanager of cursusleider? Of was het guitige Howard zèlf? En ineens zie ik zijn pretoogjes weer voor me, en vermoed het laatste.


vrijdag 22 januari 2016

Kapitalisme

In de vroege morgen dendert mijn intercity in het halfdonker op station Amsterdam Zuid af. De coupé zit bomvol, desondanks voel ik me alleen. Leeftijd en vrijetijdskleding verraden dat ik niet meer deelneem aan de ratrace, wat bepaald niet geldt voor mijn medepassagiers. Ik zie snaarstrakke mantelpakjes, pantalons met scherpe vouwen, galante laarsjes, lederen merktassen en venijnig gepunte herenschoenen, kortom de onberispelijke outfit die je associeert met de financiële sector. Dat klopt dan ook, want de trein begint af te remmen voor De Zuidas, het zakendistrict alwaar de skyline wordt gedomineerd door indrukwekkende façades waarachter bancaire en soortgelijke instellingen het kapitalisme praktiseren.
Terwijl de stalen wielen vertragen, checkt mijn bevallige buurvrouw middels een handig spiegeltje geroutineerd haar make-up. En vrijwel alle reizigers (sommigen zijn al in het gangpad gaan staan) werpen nog een aller-, aller-, allerlaatste blik op hun elektronica waardoor ik overal gespannen gezichten zie oplichten door het bleke schijnsel van iPhones en Samsungs. Als de deuren opensmakken ben ik de enige die blijft zitten. Vanuit die solistische positie volgen mijn ogen - langs perrons, trappen en galerijen - zo lang mogelijk de nerveuze mars der ambitieuzen die hun weg zoeken naar kantoortuinen, vergaderkamers, boardrooms en andere gevechtsposities. Het heeft wel iets, van een afstand.  

woensdag 20 januari 2016

Minachting

Het is een prima uitdrukking: ik doe mijn uiterste best. Maar kennelijk voldoet ze niet meer, want nu hoor je vaak: ik geef 110, 120 of zelfs 200 procent. Vreemd, want zeer weinigen komen ook maar een béetje in de buurt van de 100 %. 
Stel dat iemand, zonder training of aanleg, plots vanuit zijn luie stoel besluit te gaan hardlopen. Deze persoon verkeert al na 1 km in ademnood, na 5 km kotst hij zijn gal uit en na 10 km belt hij met zijn laatste krachten het thuisfront om hem alsjeblieft op te komen halen. Weer in zijn luie stoel is de kans groot dat hij roept tot het gaatje te zijn gegaan. Maar als iemand achter hem aan was gerend met het dreigement hem te wurgen zodra hij zou opgeven, dan had hij wellicht een marathon gelopen.
Stel dat iemand besluit te onderzoeken hoe lang hij zonder voedsel kan. Na een dag voelt deze persoon zich slap, na twee dagen ziek, na vijf dagen ten einde raad en na twee weken krijst hij hysterisch om een korstje brood. Toch best een hele prestatie: twee weken zonder te eten. Maar bewezen is dat een gezond mens wel acht weken zonder voedsel kan!
In voornoemde voorbeelden ging men ‘slechts’ tot 25% van zijn kunnen, en ik vrees dat zoiets het gemiddelde is van ‘ons uiterste best doen’. Zo bezien is dat hyperbolische geroeptoeter over een inzet van 120 of 200% procent, geheel van de pot gerukt. Je kunt het zelfs beschouwen als totale minachting voor de verstandelijke vermogens van de toehoorders.


maandag 18 januari 2016

Bloedbroeders

In Bangladesh kent men een tropisch klimaat, men is er een stuk minder welvarend dan in Nederland en waar bij ons de korenwolf wordt bedreigt is dat in Bangladesh de tijger. Maar qua landschap zijn Bangladesh en Nederlands grotendeels bloedbroeders: vlak en vruchtbaar land dat is gevormd door brede rivieren die traag door oneindig laagland gaan. Mijn vraag in dat verband: zou er iemand zijn die Bangladesh landschappelijk gezien echt mooi vindt? De ironische (reis)schrijver Bob den Uyl kon zoiets fijntjes verwoorden:
Een andere kwestie is of Nederland, afgezien van wat pittoreske hoekjes, een mooi land is. Vanaf je eerste levensjaren wordt het bij je ingestampt: denk erom, Nederland is een mooi land. En om iedereen een plezier te doen spreek je dat niet tegen, en zo leven we allemaal in de prettige verstandhouding dat Nederland een mooi land is. Buitenlanders, beleefd als altijd, stijven ons in deze mening, en heeft niet een hele schilderschool inspiratie opgedaan in onze polders? Die jongens zijn toch niet op hun achterhoofd gevallen, als iemand weet wat mooi is dan is het wel een schilder. Maar zou iemand me doordingend aankijken en op dreigende toon vragen: ‘Vind jij Nederland nu echt en mooi land?’ Dan zou ik zonder meer bekennen dat ik dat niet vind. […] Ik bedoel alleen maar, ik doe al lang niet meer of ik in vervoering raak bij het aanschouwen van drassige, platte weilanden tot aan de horizon.
En ik bedoel alleen maar dat Bob den Uyl veel te vroeg is overleden, en dat niemand Bangladesh echt mooi vindt, op de Bengalen na.


donderdag 14 januari 2016

Badhokjes

Het zal toeval zijn, maar in de banen naast me zwemmen louter vrouwen, hun badmutsen deinen links en rechts in mijn ooghoeken. Wat mij enigszins frustreert is dat de dames stuk voor stuk sneller vooruit lijken te komen dan ik. Een grote verrassing is dat niet want ik ben een matig zwemmer van nature. Of dit door een gebrek aan drijfvermogen komt of een beroerde techniek, feit is dat ik, hoewel graag te water, bepaald geen dolfijn ben. De badmutsen om me heen doen dat doodgewoon beter: moeiteloos schoolslagzwemmend en voortdurend met elkaar kwekkend, laten ze me hun ontspannen uitzwaaiende hielen zien.
Dat gekwek beperkt zich niet tot het water. Terwijl ik me na afloop van het zwemuurtje in mijn badhokje afdroog en aankleed, hoor ik hoe, vanuit de belendende hokjes, de dames mekaar allerlei wetenswaardigheden toevertrouwen.
‘Ben met pensioen dus heb hier eindelijk tijd voor. Heerrrlijk. Lekker actief!’
‘O ja, nou ik zit nog steeds met die hartklep, dus doe het juist rustig aan. Maar van mijn dokter mag ik wel zwemmen...’
‘En je ene long, hoe is het daarmee?’
‘Dat verandert niet meer. Maar ik zit nu wel op therapie; voor mijn ademhaling en zo.’
‘Wat zijn die hokjes toch klein, hè.’
‘Ach mens, je hebt gewoon een dikke kont.’
Tezamen: ‘Hahaha.’
En dat zijn dus de dames die me zonet nog voorbijzwommen.


maandag 11 januari 2016

Bowie

Space Oddity was misschien wel het grootste succes van David Bowie, hij brak er immers mee door in 1969. Dit nummer voert me dan ook altijd weer terug naar de late sixties, naar een soldatenbarak, ergens langs de vroegere DDR-grens. De songtekst verhaalde omtrent de avonturen van Major Tom en het thema betrof afscheid, avontuur, ver-van-huis-zijn, berusting en dat alles in een koude atmosfeer, gegevens die een beetje pasten bij onze situatie destijds. Wij in Duitsland gelegerde dienstplichtigen zaten toen elke avond rond de oude opgelapte stereo geclusterd en luisterden intens naar AFN, American Forces Network, dat toffe Engelstalige muziek de ether inslingerde (en niet Rex Gildo of Heino). Als Major Tom door de boxen galmde ging de versterker op ‘vol’ en brulde de hele Charlie Compagnie zonder reserve mee. Oké, het nummer was misschien wat langdradig en een tikkie zeikerig, maar dat konden wij altijd wel weer wegspoelen met het ruigere werk van bands als Led Zeppelin, Deep Purple, Ten Years After, Grateful Dead of Black Sabbath. Maar Bowie raakte ons – ver van huis en in een weliswaar rustige maar evenzogoed bitterkoude oorlog verwikkeld - met zijn eerste grote hit vol in het hart. Hij was ook nog ‘ns ongeveer van onze lichting. En nu is hij dood, net als major Tom. En er is weemoed. En buiten woedt geen oorlog, maar koud is het wel.


vrijdag 8 januari 2016

Genaaid

Bijzonder bevallig was ze. Licht getint, misschien Indisch dan wel Javaans-Surinaams. Ruim 15 jaar ken(de) ik haar als ‘mijn’ doktersassistente. Immer vrolijk, voorkomend en uitstekend in haar werk. Ze verzorgde mijn afspraken stipt, belde me geruststellend op na een of ander laboratoriumonderzoek, reinigde mijn wonden en ziel, verwijderde hechtingen en peuterde discreet teken uit oksel of lies. Soort van intiem, waren we.
Maar vanochtend viel het kromzwaard. Waar zich altijd de aantrekkelijke, mooi opgemaakte en in strakke ZARA of H&M truitjes gehulde doktersassistente bevond, zat nu een vrouw gekleed in een zwarte, kamerbrede habaya (hier jeukten mijn vingers om 'soepjurk' te typen) met daarboven een eveneens zwarte, strak aangetrokken hijab die haar ooit zo innemende gezicht bleek en streng maakte. De moslima richtte zich tot mij en bracht geluiden voort. Ze klonk vriendelijk. En bekend! Sodeju, het was dezelfde doktersassistente!
Mijn hoofd tolde. Wat is in haar gevaren? Hoe, waardoor, waarom deze nieuwe strengheid in de leer? Is dit vrije wil of de wens van een ander? Is dit een keihard statement of is ze gevoelig voor Neêrlands snel veranderende samenleving? Is haar nieuwe striktheid het gevolg van de druk die op haar religie wordt uitgeoefend òf van de druk die haar religie op onze samenleving uitoefent waardoor ze nu zekerder van haar zaak is met een total coming out tot gevolg?
En hoe verder? Is ze bereid om, wanneer nodig, opnieuw een teek uit mijn liesstreek te pulken? En vind ik – buitengewoon verlicht en tolerant, vermoed ik - het eigenlijk wel oké als iemand met haar vingers aan mijn private delen zit terwijl dezelfde persoon niet toestaat dat ik ook maar één blik op haar hoofdharen werp, laat staan op haar lichaamsvormen?
Als ik naar huis fiets voel ik me flink genaaid door de profeet. Maar de arme vrouw ìs het.


  

zondag 3 januari 2016

Bitch

Ik stapte Scapino binnen, voor veters. Het meisje achter de balie vroeg om wat voor schoenen het ging.
‘Wandelschoenen,’ zei ik.
‘Hoge of lage,’ informeerde ze routineus. 
‘Hoge,’ zei ik.
‘Zes of acht gaatjes aan één kant,’ vroeg ze.
‘Zes, denk ik.’
‘Dan worden het veters van 120 of 150 centimeter,’ zei ze.
‘Doe maar van 120,’ besliste ik, ‘ik hou niet van die hele lange strikken.’
‘Wat voor kleur schoenen heeft u?'
‘Zwart met grijs. Maar ik wil vrolijke veters, rood of geel, zoiets.’
‘Deze,’ vroeg ze met een setje felgele in haar hand.
‘Ja die,’ zei ik opgewekt, want dat was ik op dat moment. Toen zij mij op haar kassa aansloeg zei ik uit het niets: ‘Je lijkt op Anouk…’
‘Anouk? De zangeres? Dat heeft nog nooit iemand tegen me gezegd. Hmm, maar ik zie het als een compliment.’
‘Zo is het ook bedoeld,’ zei ik. ‘Je hebt er echt iets van’ Dat was zo, tenminste als je erg snel keek, razendsnel. Deed je dat niet dan leek ze een bloedarmoedig muurbloempje dat in haar vrije tijd oefende met een majorettestokje.
‘Maar ik ben wel liever dan Anouk hoor,’ lachte ze met een scheef mondje.
‘Mooi,’ zei ik, ‘want Anouk is best wel een bitch.’
‘Nou, ik kan soms ook best bitchy zijn hoor,’ riposteerde ze, wat mij ietwat verraste. We namen daarop vrolijk afscheid. Thuis reeg ik mijn nieuwe veters in mijn oude wandelschoenen. Zwartgrijze schoenen met felgele veters bleek een vrolijke, ja zelfs brutale combinatie. Een beetje bitchy.