Een prachtige setting, zo stel ik me voor. Een klein groepje homo sapiens landt - zonder enig benul - voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid op een nieuw continent. Verwonderd kijken ze om zich heen; donkerbruine naakten, grof gebeitelde hoofden, klein maar lenig. Hun voetafdruk in het
zand is compact maar voorzien van krachtige grijptenen. Ze zijn uit hun wankele kano's van schorshuiden gestapt en staren vanaf het witte strand
naar het nieuwe landschap. Serene schoonheid.
Australië, want daar speelde zich deze scene zich
dertigduizend jaar geleden af, was destijds veel groter. Doordat
het zeeniveau in het Plistoceen tientallen meters lager lag, was dit continent nog
vergroeid met Nieuw-Guinea en Tasmanië. De afstand tot zuidoost-Azië – nu bekend als Indonesië – was dan ook kleiner zodat van daaruit bovengenoemd groepje de oversteek in nietige notendopjes kon
maken. En daar stonden ze dan, de anonieme ontdekkers van een nieuwe
wereld die tot dan slechts bevolkt was door buideldieren, vogels en reptielen. Vanaf deze landingsplek, in het noordwesten, niet ver van het huidige Darwin, zouden
ze zich verspreiden over de onmetelijke ruimte, door dichte oerwouden, rode woestijnen en stoffige laagvlakten. Pas twintigduizend jaar bereikten ze de overkant van de landmassa, het zuidoosten, daar waar Sidney nu ligt. Weer tienduizend jaar later, in 1770, zouden ze alhier voor het eerst zeilen aan de horizon zien
verschijnen - het betrof de Britse bark HMS Endeavour van captain James Cook - wat tevens het begin van het einde inluidde van de Aboriginals, zoals ze door de bleekwitte nieuwkomers zouden worden genoemd. De neergang van een bijzonder soort mens diende zich daarmee aan, een volk dat zich in
de voorbije dertigduizend jaar amper ontwikkelde, geen goden vereerde, slechts uiterst povere kunst en cultuur naliet, geen hiërarchie kende, nauwelijks onderkomens bouwde of bezit nastreefde, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de veel expressievere Maori's en Polynesiërs. Nee, de oude Aboriginals brachten hun dagen voornamelijk door in rauwe ledigheid, starend naar de vlakte, luisterend naar zoemende
insecten, de wind, de ruis van een rivier - slechts bij honger gingen
ze op jacht, las ik ergens. Je zou kunnen stellen dat dit volk door zijn lethargische levensstijl weinig bijzonders doorgaf (boemerang en didgeridoo zijn uitzonderingen) en de aarde dus nauwelijks met iets opzadelde. Zo bezien lijken me deze mensen uniek, zo niet briljant.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten