zaterdag 29 oktober 2016

Inzichten

Zelden heb ik me zo begrepen gevoeld als onlangs tijdens het lezen van een artikel over Svend Brinkmann. Vrij vertaald beweert de jonge Deense professor dat we eens moeten ophouden met dat zogenaamd positieve denken en dat we vooral niet meer aan onszelf moeten werken. Hij raadt eenieder daarom aan zijn/haar levenscoach (of andere paardenfluisteraar) direct te ontslaan, alle zelfhulpboeken uit het raam te mieteren, die malle ontwikkeltrajecten en vage zweefcursussen die je werkgever je ongevraagd adviseert te weigeren en daarbij wat vaker de hakken in het zand te steken. ‘Beheers je, loop vooral niet met je gevoelens te koop en onderdruk je emoties als het kan.’ In dat verband houdt hij zelfs een pleidooi voor de oude stoïcijnen. Svend Brinkmann adviseert ook. 'Hervorm niet te veel en vind jezelf niet steeds opnieuw uit; richt je daarentegen meer op de menselijke zaken om je heen.'
Ik zou er graag aan toe willen voegen: zet bescheidenheid weer op je agenda en stop met de aandachttrekkerij. Kap nou eens met het schieten van plaatjes of filmpjes van jezelf om die vervolgens rond te laten zingen tussen het gekrakeel op de sociale media. En o ja, steek vooral die selfiestick diep in je reet. Stop dat vertoon van je uiterlijk, je kookkunsten, interieurs, vakantiereizen, kwalen, relaties, persoonlijke akkefietjes, meningen, inzichten, kortom met je tomeloos interessante bestaan via vlogs en blo… Oeps! Sorry en tabee.



dinsdag 25 oktober 2016

Deksels!

In de hoop het lijfelijke verval enigszins te temperen, galoppeerde ik zuurstof happend het donkere bos in. Al snel bleek dat het aldaar wemelde van de honden; kennelijk een (club)evenement voor de vele huiswolven die mijn stad rijk is. Overal gekef en kwispelende staarten. Als dat maar goed gaat, dacht ik, waarbij ik vooral vreesde voor mijn welgevormde en vooral erg blote onderdanen. Niets zo aantrekkelijk voor een tochtige rottweiler als een hap in de blozende kuiten van een hijgend voortijlende jogger. Ofschoon hondenliefhebber, slalomde ik daarom toch ietwat voorzichtig door de diverse roedels. ‘Hij doet niks hoor,’ klonk het hier en daar geruststellend. Maar eenieder weet dat er onder elke diersoort (zie met name de onze) talloze misdrukken bevinden, dus zo geruststellend is dat ook weer niet.
Gelukkig liep het allemaal goed af. Maar juist toen ik meende definitief uit het zicht te zijn van de harige meute, voelde ik een venijnige pijn in mijn linkerkuit. Ik keek en zag daar een wesp zitten, een extreem groot exemplaar nog wel. 'Deksels,' riep ik terwijl ik hem wegsloeg, maar waarschijnlijker is dat ik een ander woord bezigde.
Nu ben ik wel vaker door zo’n kreng gestoken, maar nondeju, dit deed wel heel erg au! Vrijwel direct verspreidde een tsunami van vlammen zich door mijn onderbeen. Terwijl ik uiterst manmoedig de gruwelpijn negerend mijn parcours vervolgde, vroeg ik me af hoe het wel niet zou voelen als slangen- of schorpioenengif door je aderen dendert.
Afijn, lang verhaal kort: joggen kan de gezondheid ernstig schaden.



vrijdag 21 oktober 2016

Dorrestijn

Tussen een kleine menigte was ik toevallige getuige bij het binnenslepen van een historisch zeilschip in de oude haven van Enkhuizen. Ik vroeg aan een toeschouwer naast me wat hier aan de hand was en kreeg te horen dat het om het VOC-schip de Halve Maen ging dat hier tijdelijk voor anker ging, wat ik een mooie uitdrukking vond.
‘De Halve Maen,’ zei ik in de vragende vorm, ‘daar heb ik wel eens van gehoord!’
‘Jaahaa,’ zei de man die me sterk aan Hans Dorrestijn deed denken, ‘dat is 't schip dat naar Noord-Amerika voer om de noordwestelijke route naar Indië te ontdekken, met Hudson als kapitein. Hij is toen ook nog in New York geweest,’ ging hij verder, ‘maar dat heette nog niet zo, dat was toen slechts een dorpje van niets, bewoond door twee man en een paardenkop, hihi.’
Ik liet merken zeer onder de indruk te zijn toen het schip en zijn bemanning, verkleed in zeventiende eeuwse dracht, ons op enkele meters van de kademuur passeerde. ‘Maar het is een replica, hoor,’ zei Dorrestijn droogjes. ‘De zoveelste zelfs van dit schip. Gewoon nep dus.’ We kwamen al gniffelend tot de slotsom dat eigenlijk alles wel een beetje nep was in dit land. ‘Meneer, ik zal je zeggen, we leven in een netjes aangeharkt pretpark!’
Weer thuis informeerde ik bij Wikipedia naar de geschiedenis van de authentieke Halve Maen. Die is buitengewoon interessant. Maar in een ander lemma las ik dat dit schip - inclusief zijn naam - was gekopieerd tot een attractie in de Efteling. Verdomd, zat die Dorrestijn er toch niet ver naast.

De Halve Maen in Enkhuizen
De Halve Maen in de Efteling










dinsdag 18 oktober 2016

Hondenpoep

Vrouw duwt kinderwagen. Ongeveer vijfendertig is ze; naast haar hupt een meisje van zeven à acht. Ik loop een paar meter achter het trio en hoor de vrouw zeggen: ‘Dus je vind dat papa harder werkt dan mama?’
Het meisje zegt ja en van achteren zie ik haar blonde hoofdje ernstig knikken.
‘Waarom dan,’ vraagt de moeder.
‘Nou, papa moet vroeg weg, en hij moet altijd veel doen en zo,’ zegt het dochtertje.
‘Maar ik werk thuis toch ook hard,’ klinkt het lichtjes geërgerd.
Het meisje antwoordt niet.
‘Of vind je dat wat ik thuis doe geen werken is,’ gaat de moeder verder.
‘Nee,’ zegt het meisje waarbij ze een extra huppeltje maakt.
Arm mens, denk ik. Als broedster, werpster, zoogster en zorgster wordt ze keihard afgevallen door haar eigen worp, eentje van haar eigen sekse nog wel. En dan is het ook nog eens herfst. Het sombert; verkleurde bladeren liggen over het trottoir verspreid. Eentje zit hardnekkig vastgeplakt aan een wiel van de kinderwagen, mogelijk is hondenpoep de verbindende factor. Het zorgt voor een flappend geluid. De moeder laat het zo, duwt verder, nu zwijgend.


donderdag 13 oktober 2016

Veteranen

Verliest snel concentratie, stond vaak in mijn schoolrapport. Dat klopte, ik was er met m'n gedachten zelden bij. Maar dat veranderde terstond als de juf of meester een historische schoolplaat ophing. Die illustraties van de Romeinen, Noormannen, Kruisridders, ontdekkingsreizigers en ander spannend volk, interesseerden me mateloos. De meest gave schoolplaat kregen mijn klasgenoten en ik echter nooit te zien: De verovering van Tjakranegara op Lombok 1894. De prent toont de bestorming door onze koloniale troepen op een zootje ongeregeld in het toenmalige Nederlands-Indië.
Iets genuanceerder: twee inheemse groeperingen waren met elkaar slaags geraakt op het eiland Lombok waarop het Nederlandse overzeese gezag vanuit Java spoorslags troepen inscheepte om de orde op het eiland te herstellen. Na zeer grote verliezen, waarbij o.a. generaal Van Ham sneuvelde, bereikten de soldaten uiteindelijk het beoogde doel. De Lombok-veteranen werden later dan ook als helden geëerd, onder andere door een piepjonge prinses Wilhelmina op het Malieveld in Den Haag. Ook ontvingen zij een bijzondere medaille, zeer velen postuum.
De strijd was buitengewoon bloedig verlopen, zoals de prent ook toonde. Dat was dan ook de reden dat wij teerhartige twintigste-eeuwse leerlingen deze schoolplaat nauwelijks te zien kregen want er werd geklaagd dat sommigen er bang van werden en er slecht van sliepen. Pedagogen grepen daarom snel in en verboden de realistische voorstelling.* Ik had hier geen enkele weet van en vind dat achteraf wel jammer, want het was misschien wel de laatste keer dat we echt trots konden zijn op ons leger. Ook een generatiegenoot van me, de latere luitenant-kolonel Karremans, zou hier samen met zijn 'strijders' veel aan hebben gehad. Misschien dat ze - zonder in Srebrenica een schot te hebben gelost - dan nu geen genoegdoening van de Nederlandse Staat hadden geëist vanwege geleden reputatieschade.

*Bron: Nederland in twaalf moorden van Jan Blokker, Jan Blokker jr. en Bas Blokker.

zaterdag 8 oktober 2016

Camera obscura

Hoe het precies zit weet ik niet, maar het licht dat onze ooglenzen opvangen, wordt op ons netvlies verdraaid geprojecteerd waardoor we het beeld ondersteboven binnenkrijgen. Gelukkig corrigeren onze hersenen het zaakje razendsnel waardoor we ‘normaal’ zien, dus de onderkant onder en de bovenkant boven. De praktijk hiervan wordt fraai getoond door de camera obscura, een oude techniek die laat zien hoe je beeld vangt, iets wat oude meesters soms gebruikten voor een zo echt mogelijke weergave.
In een doos wordt middels een minuscuul gaatje (pinhole) een kleine hoeveelheid licht doorgelaten. Dit minimale lichtstraaltje toont in die donkere ruimte de buitenwereld op zijn kop, net zoals ons oog dat waarneemt zónder correctie van de hersenen.
Hetzelfde kun je doen in je woonkamer. Plak alle ramen goed af, bijvoorbeeld met zwart landbouwplastic, zodat het aardedonker wordt. Prik vervolgens een gaatje in het plastic en je zult zien dat het uitzicht (straat, tuin, plantsoen, en als je pech hebt je nieuwsgierige overbuurvrouw dan wel een vuilverbrandingsoven, varkensfokkerij of kerncentrale) ondersteboven wordt weergegeven in je woonkamer.
Er zijn creatieveilingen die hier iets mee doen, zie bijvoorbeeld www.stefnagel.com onder het kopje camera obscura. Oké, het is familiepropaganda, maar dat mag. Soms. Elk straaltje licht in ons obscure bestaan is immers welkom.

Hotelkamer van Krasnapolsky met uitzicht op de Dam op een zondagochtend.

Opm.: de opname is gemaakt met lange sluitertijd maar verder 'puur natuur'.
Er is dus geen gebruik gemaakt van Photoshop o.i.d.

dinsdag 4 oktober 2016

Bar

Onlangs verscheen een boek over het leven van Barry Hay, de zanger van Golden Earring. Ik ga het niet lezen, want Hay interesseert me matig. Maar wel struikelde ik over de titel die simpelweg Hay luidt met als subtitel Biografie van de grootste rockster van Nederland. Mijn struikeling gold het woord ‘rockster’ in combinatie met ‘de grootste’. Waarom heeft men hier niet gekozen voor ‘de grootste rocker’? Immers, als je ergens de grootste in bent dan bén je al een ster! Het is dus dubbelop. Daarbij komt dat ik bij ‘rockster’ al snel denk aan een vrouwelijke rocker; mijn brein maakt nu eenmaal rare sprongen. Zo glij ik ook steevast uit over het woord ‘douchegel’ waarbij ik subiet dat stekelige beestje voor me zie. Taal en beeld willen bij mij nogal 'ns ontsporen. Mogelijk een kwestie van alfa-autisme. Bèta's hebben het daarin vaak wat makkelijker; zij houden zich doorgaans heel nuchter aan feiten en cijfers.
Zo sprak ik laatst een mij vreemde collega-toerfietser. We stonden bij een friteskraam wiel aan wiel over fietsdingetjes te praten. Ik zei hem dat mijn banden vrij zacht waren waarop hij direct aan mijn voorband voelde (tja, dat doen cyclisten nou eenmaal graag). ‘Da mot 3 bar bij,’ klonk het zonder enige omhaal. Duidelijker kon niet. Bovendien een zinnetje om in te lijsten, een boektitel waardig.


vrijdag 30 september 2016

Drijfveer

Je ziet het vaak bij TV-programma’s over huisinrichting of reizen: mensen die aan het einde van de cyclus ergens neerploffen. Neem zo’n make over van iemands woonkamer. Nadat de boel door de programmamakers is opgeknapt, worden de verwachtingsvolle bewoners weer toegelaten in hun stolpje. Tadááá. Iedereen is steevast verrukt van het nieuwe interieur en tot slot laat men zich uitgelaten op de nieuwe bank vallen. Datzelfde zie je bij reisprogramma’s. De BN’er van dienst is op de nieuwe locatie aangekomen, kijkt uit het raam, wijst de kijkers op het unieke uitzicht en ploft ten slotte aanstellerig neer op boxspring van de exotische hotelkamer. Of in een hangmat, wat ik Floortje Dessing vaak heb zien doen. Bij programma’s over B&B’s hetzelfde laken een pak: aangekomen op de nieuwe setting vlijt men zich genoeglijk neder op het vreemde ledikant.
Ik begin te vrezen dat het bereiken van het doel dikwijls niet onze belangrijkste drijfveer is, maar het gestrekt bijkomen daarvan. Mocht dat het geval zijn, dan zou ik, als pro deo levenscoach, adviseren dat hele traject maar over te slaan en direct de zwaartekracht op je in te laten werken. Je spaart daarmee je portemonnee en het milieu. En jezelf.


zondag 25 september 2016

Kaarsjes

Mensenbezoek is niet mijn sterkste kant, maar toch was ik onlangs in Brussel om de verjaardag van mijn tante bij te wonen. Zij werd negentig en is de laatst levende van de generatie boven me. Ik had sommigen tientallen jaren niet meer gezien, maar het weerzien met al die neven en nichten van vaderskant voelde goed. Weliswaar liep iedereen rond met krassen en deuken (irritant modieus is de term ‘rugzakjes’), maar dat bedrukte de sfeer geenszins. Treffend was ineens ons inzicht hoe wij vijftigers, zestigers en zeventigers, vroeger tijdens ditzelfde soort verjaardagen, tegen onze ooms en tantes aankeken. Met een bordje ajam pedis, sambal goreng boontjes, sajoer lodeh en rendang op schoot, spraken deze ouderen dan in kringverband over 'het ouwe Indië', over de 'jeugd van tegenwoordig' en andere soesa, kortom over niet bijster interessante zaken, althans in onze ogen. Jawel, wij jonkies vonden onze opvoeders soms best suf. Maar hier, op deze verjaardag in Brussel, concludeerden we dat we minstens zo oud waren als onze ouders, ooms en tantes destijds, dat we niet zelden dezelfde trekken vertoonden en ook dat onze onderwerpen niet zo heel veel anders waren. En ook wij hadden een bordje ajam pedis, sambal goreng boontjes, sajoer lodeh en rendang op schoot. Tja.
Mijn lieve, jarige en wijze tante zag het aan, zei niet veel, maar mogelijk dacht ze des te meer. En onze (klein)kinderen? Die kijken vast hetzelfde tegen ons aan als wij tegen de ouderen van toen. Maar goed, uiteindelijk zong iedereen hiep, hiep, hoera waarna de kaarsjes op de taart werden uitgeblazen, hetwelk alleraardigst onze vergankelijkheid symboliseerde. Generatie na generatie.  


maandag 19 september 2016

Goddank

Vanaf het balkon van ons vakantiehuisje kijk ik letterlijk neer op een yogaklasje. De groep trok zojuist mijn aandacht door een sonoor gehum, iets dat wellicht een ontspannende werking uitoefent op de inborst van de neurotische mens. De hummende deelnemers verkeren op matjes in kleermakerszit; op één man na allemaal vrouw. Boven hen vormt een paarse explosie van bougainvillea een fraaie koepel die tevens voor de broodnodige schaduw zorgt. Het oogt intiem en sereen.
Best bijzonder eigenlijk, mijmer ik op ons balkon: yoga op een Grieks eiland. Ooit was dit toch het domein van de klassieke goden. Later had de Byzantijnse god het voor het zeggen. Weer later deelden bij toerbeurt de Ottomaanse muzelmannen en de orthodoxe christenen hier de lakens uit. En nu oefent een aantal hummers een techniek uit die zijn oorsprong vond in Aziatische spirituele culturen. Van mij mag het allemaal en ik juich het van harte toe als de hele wereld aan de yoga gaat, al dan niet onder de bougainvillea. Het geeft rust en beschadigt niemand, wat je van een boel goden niet kunt zeggen. Dik tevreden met deze vlugge conclusie klok ik mijn glas Mythos leeg, verlaat ons huisje, stiefel naar de baai en laat me achterover zakken in het lauwe water. Weinig spiritueel, heel aards, ja misschien zelfs wel ronduit platvloers. Goddank kan dat hier ook.


donderdag 15 september 2016

Vissen

Ze leunden over de reling van de ferry die ons van Athene naar het eiland Andros voer. Eigenlijk leunden de twee Griekse bakvissen meer tegen elkáar aan, zoals gebruikelijk bij hartsvriendinnen van een jaar of 13, 14 die steun zoeken tegenover de aanstormende wereld. Vrijwel identiek waren ze: kort zomerbroekje, kleurig hemdje, donker paardenstaartje. De ene een beetje mollig, de ander iets dunner.
Plots slaakte de dunne een schreeuw van opwinding. Wij, de andere passagiers op het achterdek van de Evia Star, keken verschrikt op en volgden daarna de wijzende vingers van de twee meiden. Daar, ergens aan bakboord, sprong, dook en spiraalde een groep dolfijnen naar hartenlust over en door het koningsblauwe water. Wat een schoonheid en souplesse; Epke Zonderland leek er een paralympisch atleet bij. En dat alles hadden we te danken aan de oplettendheid van de aan elkaar verkleefde bakvissen die ons wezen op de vissen aan bakboord. Aardige woordspeling, merci, maar echt kloppen doet ze natuurlijk niet, want dolfijnen zijn strikt genomen geen vissen.
Afijn.
En de twee pubermeiden? Ook toen de groep tuimelaars allang weer uit beeld was, bleven ze dromerig over de reling hangen, dicht tegen elkaar, hun paardenstaarten wapperend in de Meltemi. Aan de einder zakte een honingkleurige zon naar de langzaam dovende schittering van de Egeïsche Zee.


dinsdag 6 september 2016

Victorie

In Alkmaar begint de victorie, luidt een bekende Nederlands uitdrukking, waarbij men doelt op de eindzege op de Spanjaarden tijdens de Tachtigjarige Oorlog. En zo voelde het ook een beetje toen ik een wandeling maakte door het hart van de historische Kaasstad. Wat een pracht: de steegjes, hofjes, grachtjes, oude gevels en panden. Zelfs mijn loopje kreeg iets victorieus, zeg maar. Alles klopte deze dag: het gevoel, de treinreis, het weer, het volk, de schoonheid.
Iets minder aantrekkelijk was het dienstertje in het lunchcafé alwaar ik een tussenstop maakte. Maar ach, ze was lammetjesachtig lief. En behulpzaam, want toen ik vroeg hoe ik met mijn eenvoudig prepaidje kon inloggen op de gratis wifi van het etablissement, liet ze alles uit haar handen kletteren teneinde mij met de wereld te verbinden. Ik prees haar daarna de kroonluchter in, vurig hopend dat ze zich iets mooier zou voelen dan ze was.
Nog altijd behept met dat victorieuze gevoel, vervolgde ik mijn rondgang door Alkmaar. Luisterrijk vond ik het Huis met de Kogel. Jawel, die kogel raakte me recht tussen de ogen. Afgevuurd door die vermaledijde Spanjolen, en nog steeds zichtbaar aan de gevel van het 16de eeuwse pand. Maar het allermooiste trof ik in een intiem steegje. Boven de deur van een piepklein romantisch arbeidershuisje hing een handgeschilderd bordje: Hotel Mama. Iedereen welkom.
Ik overwoog aan te kloppen, maar vreesde een deceptie. Deze gastvrijheid kon immers nooit victorieuzer zijn dan de fantasie die ze ter plekke bij me opriep.



donderdag 1 september 2016

Nazi's

Lekker onderweg in uptempo, stuitte ik op een verbodsbord voor fietsers. Het betrof werk in uitvoering aan een brug waardoor mijn doorgang werd versperd. Om mijn bestemming te bereiken moest ik nu kilometers om. Ik vloekte hartgrondig, vooral toen ik zag dat auto’s wél door mochten rijden. Weliswaar stapvoets, maar toch. Daar kan ik makkelijk tussendoor, redeneerde ik luchtig. Maar neen.
Een oud, edoch driftig heerschap met de tekst VERKEERSREGELAAR frontaal op zijn oranje veiligheidsvest en een strenge Playmobil helm op zijn verbeten smoel, gaf me een stopteken dat verdacht veel leek op een Hitlergroet. Hij was iemand, en dát wilde hij de wereld laten weten. Wijdbeens pal voor mijn voorwiel staand, blafte Joseph Goebbels dat ik de verkeersregels aan mijn laars lapte. Ik liet het over me heen komen, wetende dat deze driftige Rudolf Hess niet geheel ongelijk had. Terwijl voornoemde Heinrich Himmler maar bleef tieren, dacht ik aan de advertenties die ik wel eens las. Een uitzendbureau voor pensionado’s was op zoek naar gegadigden voor functies als enquêteur, zaalwacht tijdens examens en ja, ook verkeersregelaar. Best tof hoor, voor al die senioren die nog zo actief meedoen aan de samenleving en zich daarbij lekker willen laten gelden. Maar van mij mogen types als deze schuimbekkende Hermann Göring wegkwijnen achter de geraniums. En die Ouderenpartij kan naar mijn stem fluiten.  


zondag 28 augustus 2016

Strohalm

Het moet ergens tijdens mijn vroege puberteit zijn geweest toen ik erachter kwam dat de grote teen van mijn linkervoet geluiden kon fabrieken. Bij een bepaalde beweging hoorde ik een harde knak in het bijbehorend gewricht. Dat geluid gaf mij een zekere voldoening, vooral ook omdat het gepaard ging met een spannend schokje in de voorvoet.
Nu, ruim een halve eeuw later, knakt mijn linker grote teen nog immer met verve. Sterker: het geschiedt nu makkelijker en luider, mogelijk doordat er meer ruimte is ontstaan. En nog steeds ervaar ik dat als bijzonder plezierig – wellicht is inmiddels sprake van een tic. Menig ledig uur sla ik stuk met de intieme sensatie van die knakkende grote teen. Omstanders waarderen dat stukken minder, maar een korte zoektocht op internet leerde me dat meer mensen met groot genoegen hun jubeltenen kunnen laten knakken en kraken. Oud en jong, man en vrouw, we zijn met velen. Ervaringen en verklaringen worden uitgewisseld. De een denkt dat het gewrichtskapsel vacuüm wordt gezogen bij een bepaalde beweging, de ander houdt het op tegen elkaar ketsende voetbotjes of –pezen, een derde denkt aan een voorbode van artritis.
Ach ja, dat menselijk lichaam; ik vind het eerlijk gezegd maar een hoop ballast. Natuurlijk heb je er ook de lusten van. Maar met het klimmen der jaren worden die almaar minder waardoor de lasten gaan domineren. Juist daardoor koester ik mijn linker grote teen immer meer. Noem het een strohalm.

  

woensdag 24 augustus 2016

Rolkoffers

Vanaf de Renaissance hebben we flink doorgepakt. Snel daarna volgende immers Verlichting, Industriële Revolutie, het atoomtijdperk, de digitale revolutie en nu staan we al op de drempel van een virtuele wereld. Wat vonden we allemaal niet uit! We kwamen erachter dat we evolutioneerden, wat penicilline is, stoom, elektriciteit en kernenergie. De wetenschap bracht enorme vooruitgang op het gebied van voeding, hygiëne en gezondheidszorg. Onze leeftijd schiet erdoor omhoog. Onlangs vonden we bewijzen voor Einsteins heelalrimpels die tijd en ruimte zo relatief maken. We scheerden langs Jupiter alsof het niets was; verwierven inzicht omtrent elementaire deeltjes. Wat een feest van menselijk vernuft!
Zo bezien is het wel een beetje vreemd dat we pas sinds pakweg vijfentwintig jaar met de rolkoffer op pad gaan. De ‘gewone’ koffer bestaat namelijk al heel veel langer. Miljoenen immigranten, passagiers, toeristen en handelsreizigers tilden zich een hernia aan stugge, plompe, vaak loeizware (hut)koffers en valiezen. Iedereen sjorde, zeulde en sjouwde. Onbegrijpelijk daarom, dat men pas vele decennia later tot de conclusie kwam dat wieltjes onder koffers het reizen stukken comfortabeler maakte. Dit vertraagde inzicht zorgde er bijvoorbeeld voor, dat we nog massaal onze koffers droegen terwijl er al wagentjes op de maan en Mars rondtuften. Het bewijst maar weer eens hoezeer de mens - hoe briljant soms ook - behoorlijk veel last heeft van blinde vlekken. Ik vind dat zowel vermakelijk als angstaanjagend.



donderdag 18 augustus 2016

Beulswerk

Omdat we lekkere trek hadden en op deze lome zondagmiddag alle eetgelegenheden op het Noord-Franse platteland fermé waren, verzeilden we door puur toeval op een openluchtevenement. Aangetrokken door de geur van friterie en crêpes, bleek het een festijn voor liefhebbers van re-enactment, het naspelen in stijl van historische gebeurtenissen. De Middeleeuwen vormde vandaag het thema. En dus dwaalden vriendin en ik rond tussen ridders, minstrelen, hofnarren, jonkvrouwen en andere middeleeuwse sloeries. Met knoflookworst en een karaf wijn onder handbereik keken we vanaf de zijlijn toe hoe enkele Gallische edelen elkaar de kop insloegen met zwaard, knots of ander wapentuig. Ofschoon ik wat bedenkingen koester ten opzichte van het hele re-enactinggedoe, keek ik met zeker genoegen naar het kleurrijke tableau vivant. Ook vriendin genoot, totdat ze plots op haar schouder werd getikt. Het was de guur uitziende beul die haar, uit het niets, een bloederig afgehakt hoofd voor het gezicht hield. Vriendin slaakte daarop een kreet die tot ver achter de Pyreneeën te horen was. De beul maakte zich daarop met zijn huiveringwekkende rekwisiet schaterlachend uit de voeten – mission accomplie 
Ach, die goede oude Middeleeuwen, wat een heerlijke tijd was dat toch. Tenzij je de pest in je lijf had.



  

vrijdag 12 augustus 2016

Verwijzingen

Morgenochtend rijden we in mijn Citroentje voor enkele dagen naar Noord-Frankrijk, om precies te zijn naar Picardië. Wie niet weet waar dat ligt, verwijs ik naar de atlas. We hebben een hotelletje geboekt in het stadje Albert, dat ongeveer in het hart van de regio ligt waar exact honderd jaar geleden, tijdens WO1, de slag bij de Somme woedde. Wie daar nog nooit van gehoord heeft, verwijs ik naar de geschiedenisboeken. Maar omdat ik de beroerdste niet ben volgt hier toch een korte uitleg. Deze veldslag bij de Somme zou voor de geallieerden in 1916 de doorbraak moeten betekenen in de vastgelopen loopgraven-oorlog, en daarmee het einde inluiden van die wrede patstelling. Het liep helaas anders. Aleppo is erg – wie daar niets van weet, verwijs ik naar Wikipedia -, maar vergeleken bij de slag bij de Somme lijkt de terreur in en om deze Syrische stad slechts een straatrelletje. Tijdens het Somme-offensief sneuvelden in drie maanden tijd ongeveer een miljoen soldaten. Onder hen velen die nooit zijn teruggevonden omdat ze werden verzwolgen door de modder. Over het aantal gewonden, verminkten en gehandicapten praat ik niet eens. En de terreinwinst? Enkele kilometers, hooguit! Wie er nog meer over wil weten, verwijs ik naar het boek Somme van de Britse historica Lyn MacDonald. Dit boek zal voor ons dan ook de leidraad vormen langs de vele historische plekken. Om het ook een beetje gezellig te hebben, hopen we tijdens ons verblijf aldaar natuurlijk op een vriendelijk zonnetje. Daarvoor verwijs ik naar Buienradar.



dinsdag 9 augustus 2016

Leegte

Je enige huisgenoot verliezen die ook nog eens je beste kameraad én je kind is, da’s geen pretje. Zeker niet als je hem in je tuin aan het begraven bent, terwijl direct achter de manshoge heg een verjaardagsfeestje aan de gang is. Buuf wordt vijfenzestig en dát moet gevierd worden. Het valt haar niet aan te rekenen, ze weet niets van mijn rouw en geniet met volle teugen van haar visite. Terwijl ik met stroeve strot en dikke ogen aarde schep over het lijfje van mijn zo dierbare kater in de diepte, luister ik zodoende ongewild mee naar vrolijke gesprekken over caravanvakanties, kleinkinderen en het genoegen van elektrisch fietsen.
Sociale wezens als we zijn, leven we toch vaak in volkomen gescheiden werelden. Geluk of verdriet, welvaart of bankroet, genot of pijn, succes of miskleun, pikzwart of feestelijk oranje, ze worden vaak slechts gescheiden door prozaïsche grenzen als een deur, een muur of een ligusterheg.
Wanneer de buurvrouw mijn tuingeluiden hoort, vraagt ze vriendelijk, vanachter het gebladerte, of ik ook een taartje kom eten. Ik sla het beleefd af en verzin iets als: ‘helaas, maar ik moet zo weg.’ Dat klopt ook, want na de laatste schep aarde vlucht ik mijn huis in waar het echoot van de leegte.

Joop. 1999-2016.

donderdag 4 augustus 2016

Schlagerzanger

Ik ken het grijs verweerde bankje langs de jachthaven als m'n broekzak, zit er vaak op, zoals een pensionado betaamd. Maar als ik dit keer nader, zie ik ineens dat het dik in de donkergroene glanzende lak zit. Weg is de opgedroogde vogelpoep! Onlangs geschuurd en geschilderd, denk ik tevree. Omdat ik nergens de waarschuwing ‘NAT’ lees, neem ik erop plaats en vind voldoening in het uitzicht over de steigers met aangemeerde bootjes in kabbelend water dat aan polyester rompen likt.
Recht voor me ligt een motorkruisertje. Over de reling hangen herenonderbroeken te drogen, zeven stuks. Het zijn opvallend gekleurde XXL boxers met groot geprinte designernamen op het tailleboord - denk aan Hugo Boss en Calvin Klein. De eigenaar is kennelijk fors én gevoelig voor brand names. Terwijl ik dat gegeven op me in laat werken, glijdt mijn blik over de talloze scheepsdekken. Overal zie ik de bruin gebronsde welvaart maritiem in de weer of anders chardonnay pimpelend in de open kajuiten.
En nu komt ook het kruisertje plotseling tot leven. De kajuitdeur opent zich en een log heerschap met het kapsel van een schlagerzanger uit Kutzleben komt te voorschijn. Ik zie hem én zijn zeven boxers langzaam in elkaar overvloeien tot een cartoon van Obelix. De logge man schuifelt naar de reling en voelt aan een van zijn onderbroeken. Nog nat, hoor ik hem denken. Daarna neemt hij plaats op een dekstoel, steekt een sigaret in brand en swipet vervolgens doelloos over zijn slimme telefoontje.
Ooit staarden echte zeebonken al dan niet filosoferend over de golven, of naar de einder, of desnoods naarbinnen. Maar dat is niet meer. Nu dragen zeeschuimers rare merkonderbroeken. En ze swipen. En ze vervelen zich vooral dood.
Pal naast mijn pas geschilderde bankje kletst een grote witte fluim tegen het talud. Ik kijk omhoog en wou dat ik een meeuw was, dan had ik overal schijt aan.


vrijdag 29 juli 2016

IJsblokjes

Na een lange autorit streken we neer op het terras van Hotel Bilderberg te Hoevelaken. We bestelden koffie met appelgebak. Terwijl we daarop wachtten viel me op dat er nogal wat sporters in dit hotel verbleven. Groenzwarte trainingspakken en andersoortige sporttenues kriskrasten over het terras, door de lobby en langs de receptie. De ober vertelde, toen hij ons serveerde, met enige trots dat Córdoba CF, de Spaanse voetbalclub, voor twee weken haar intrek had genomen. 'Ze bereiden zich voor op hun competitie door hier op het sportpark te trainen en enkele oefenwedstrijden te spelen, zoals tegen eredivisieclubs Heracles Almelo en ADO Den Haag en ook nog wat Belgische teams.'
Goh, dacht ik terwijl de Spaanse spelers en begeleiders af en aan liepen, zó zien voetbalprofs er dus in het wild uit! Veel donkere baardstoppels en het nodige onderling geginnegap. Uitzondering was 'n speler die enigszins mank liep; om zijn enkel droeg hij een zwachtel met ijsblokjes. Stuk voor stuk rijke meneertjes, mijmerde ik verder, want dat zijn Zuid-Europese beroepsvoetballers per definitie. Natuurlijk niet zo welgesteld als de miljonairs van FC Barcelona of Real Madrid. Maar ook bij een bescheidener club als Córdoba (bij die naam denk ik al snel aan zinderende hoogvlakten, flamencogitaren en Morencultuur) stelde ik me toch beslist luxe appartementen en dikke Audi’s voor, plus een jaarsalaris waar een Nederlandse minister van zou kwijlen.
Trouwens, het appelgebak van Hotel Bilderberg te Hoevelaken is eveneens om van te kwijlen, zo lekker. En ook de ijsblokjes zijn er heel niet slecht.





maandag 25 juli 2016

Lays

Bij zomers weer ga ik graag naar het strand. Niet zozeer om te bakken, maar ik hou van geluier in de warmte afgewisseld met een frisse duik. Mijn omgeving biedt daartoe twee opties.
Het stadsstrand, een opgespoten inham aan het IJsselmeer, is op hoogtijdagen vervuld van jeugd. Dat uit zich onder andere in mobieltjesverslaving en imponeergedrag. Het pubergrut paradeert met losse heupjes terwijl via diverse elektronica het geluid van boos rappende negers wordt uitgebraakt. Daarnaast scheren er voortdurend ballen over je schedel, versperren paarse krokodillen je de doorgang tot het brakke sop waarin leeggevreten chipszakjes van Lays dobberen.
Mijn alternatief bevindt zich nabij Biddinghuizen aan het Veluwemeer. Het betreft een naturistenstrandje dat vooral bezocht wordt door senioren. Men is er rustig en mild van oordeel, niemand maakt zich druk om 't uiterlijk, van groeps- of imponeergedrag is nauwelijks sprake, horeca ontbreekt geheel, geluiden worden slechts veroorzaakt door wind en golven én je zwemt er tussen een familie zwanen. Dit strandje heeft beslist mijn voorkeur. Het nadeel is echter dat het op anderhalf uur flink doortrappen ligt, terwijl het drukke IJsselmeerstrand zich op tien ontspannen fietsminuutjes van mijn voordeur bevindt. Om die reden vlei ik mij met enige regelmaat neder tussen de jeugd.
Onlangs, op een zeer zomerse dag, was het weer zover. In de kuil naast mij bivakkeerde een rijkelijk getatoeëerde vriendengroep. Nadat een van de jongeheren zijn blikje bier in één teug had weggeklokt, liet hij een reutelende boer die leek op de gekwelde uitroep van een bronstige walrus met COPD. De jongerenkolonie lag in een deuk. En ik dook maar weer eens het water in, tussen de zakjes van Lays.

  

dinsdag 19 juli 2016

Racisme

Tijdens het doorspitten van oude familiealbums kwam ik onderstaande foto tegen. Het betreft een verjaardagspartijtje tijdens mijn jeugd in Manokwari, een kruimelig stadje in het goede oude Nederlands Nieuw-Guinea, nu West-Papoea of Papua Barat geheten.
Half jaren vijftig. Op de achtergrond de palmbomen in de tuin tijdens de invallende avond. Mijn grote broer is jarig. Hij staat in het midden achter een tafeltje waarop een taart. Om hem heen een halo gevormd door de extended family aangevuld met kennissen, vriendjes en vriendinnetjes. Zelfs mijn eerste schooljuf zit erbij: met bril, tweede van links onderin, een melkwitte Hollandse vrouw op haar hurken. De meeste anderen zijn echter voorzien van gemengd bloed. Indo-Europeanen, zogezegd. Een ratjetoe van kruisingen en verledens. Het jochie dat ik toen was zit geheel rechtsonder in de hoek.
Diagonaal ten opzicht van mij, dus linksboven, staat een Papoea. De man is zo donker dat je hem bijna niet ziet tegen de duistere bosschages; hij is vooral herkenbaar aan de knoopjes van zijn overhemd die oplichten in het flitslicht. De man is de enige autochtoon ter plekke en je zou verwachten dat zulks status of aanzien geeft. Maar neen. In deze heerlijk naïeve, koloniale setting was deze Papoea de laagste in de pikorde. De man hoorde er niet echt bij, zoals de foto ook laat zien - hij staat een tikkie 'los'. Hij was huisbediende en mocht de klusjes opknappen waar de anderen geen trek in hadden, in ruil voor wat kleding, voedsel en een paar centjes. Onbedoelde apartheid? Oftewel racisme en discriminatie? Ik denk van wel. Maar toen hadden die woorden nog écht betekenis en werden ze zelden misbruikt.


dinsdag 3 mei 2016

Het

Als je in Amsterdam het Centraal Station uitloopt heb je direct het gevoel: hier moet je zijn, hier bruist en gonst het. Je wordt er, geholpen door de vrolijke talen om je heen, direct bevangen door een kosmopolitisch gevoel, het idee er echt bij te horen. Datzelfde ervaar(de) je ongetwijfeld op het plein rond de Kaäba tijdens de Hadj in Mekka. Of op Madison Square tijdens de jaarwisseling. Of in Berlijn tijdens de Wende. Of tijdens het kampioensfeest van je club. Feel the vibe! Het betreft locaties waar je het gevoel hebt één te zijn, op een plek waar het gebeurt.
Dat laatste, daar draait het om. Met name om het woordje ‘het’. Daar bestaat helaas geen echte definitie voor, maar zeker is dat ‘het’ zo aantrekkelijk lijkt dat ons kudde-instinct erdoor overuren maakt. We willen er massaal bij aanwezig zijn, erbij horen. Óp willen we gaan in deze kleurrijke samenleving; één willen we zijn; deel willen we uitmaken van de gemeenschap – lekker veilig, dát vooral.
Nu wil ik het feestje niet verknallen, maar waar ‘het’ echt gebeurt heeft volgens mij weinig met de locatie of met de kudde om je heen te maken. ‘Het’ gebeurt gewoon ergens in je bovenkamer. Heb het daarom goed, aldaar.

Dit was mijn laatste stukje, voorlopig.


maandag 25 april 2016

Warm welkom

Met een stadsplattegrondje in de hand liep ik het station van Zutphen uit. Ter oriëntatie keek ik om me heen, alvorens met de wandeling te beginnen die me zou leiden langs al het schoons van deze oude Hanzestad, zo fraai gesitueerd aan een bocht van de IJssel. Daar, staand op het stationsplein, werd ik al snel aangesproken door een oude, tamelijk buikige man met vochtige ogen achter een stijlvolle bril met een hoornen montuur. ‘Zoekt u iets of kan ik u ergens mee helpen,' vroeg hij vriendelijk. Ik dankte voor zijn hulp maar zei dat ik er zelf wel uit kwam waarbij ik wees op mijn papieren plattegrondje. Daarop vroeg hij waar ik vandaan kwam. Op mijn antwoord zei hij: ‘Welkom in onze stad. Iedereen is hier van harte welkom. En een fijne dag verder.’
Kijk, dat heet nou een warm welkom.
’s Avonds, weer thuis, las ik in het boek ‘Daar werd wat gruwelijks verricht’ van Reggie Baay, dat handelt over de slavernij in Oost-Indië. Dit fragment viel me op.
---
Al in 1636 gaf gouverneur-generaal […] Pool opdracht om op Nieuw-Guinea ‘profytelycke’ handel te zoeken. En deze profijtelijke handel betrof naast ‘massooi’ (plantaardige olie) vooral slaven.
Het werd een dramatische reis. Bij Nieuw-Guinea aangekomen gaat Pool met tien van zijn mannen aan land. Direct worden ze aangevallen door ‘wel 100 wilde menschen, veel grooter ende grover van posture als onse natie, gantsch swart gelijck de kaffers van Angola, met lang haijr tot over haer schouders, niet anders om t lijff hebbende dan eenich decksel voor de schamelheijt […]. Er vallen doden, onder wie Pool zelf. Hij wordt met een assegaai in de rug geraakt, vervolgens met zijn eigen degen in stukken gehakt en ten slotte het bos in gesleept.
---
Ook dit was een warm welkom. Maar anders dan in Zutphen.  


woensdag 20 april 2016

Arkansas

Weinig mensen zijn zo relatief arm en matig ontwikkeld als de bewoners van het Ozarkgebergte dat zo’n beetje in het hart van de Verenigde Staten ligt. Een prachtig, zwaar bebost en geaccidenteerd landschap dat Oklahoma, Arkansas, Missouri en Kansas verbindt. In de vele gehuchten in de regio is een kwart van de bevolking analfabeet. Kinderen lopen er dikwijls op blote kakkies, de proteïnen komen niet van de supermarkt maar rechtstreeks uit bos of rivier en volwassenen hebben er doorgaans meer vuurwapens in huis dan tanden in hun mond. Populair gezegd betreft het veelal tokkies die sterk vertrouwen op God, zelfgestookte alcohol en 9mm shotguns. Wat betreft Arkansas (fonetisch: Ahknsôh) valt het verschil op tussen wit en zwart. In het Ozarkgebergte wonen vooral straatarme blanken, terwijl in Arkansas' lagere Mississippi-delta de armoede vooral de zwarten treft. De economische pijn bij al deze mensen zit hem in de wegkwijnende industrieën die vrijwel alle zijn verhuisd naar lage lonen-landen. Maar misschien nog pijnlijker voor de locals, is dat Washington deze Zuidelijke regio’s maar matig steunt, terwijl men tientallen miljarden pompt in de arme gebieden in Afrika en elders, iets wat internationaal veel meer status oplevert. Met name ex-president Bill Clinton maakte goede sier met zijn financiële hulp aan Derde Wereldlanden, maar hij bekommerde zich nauwelijks om staten als Arkansas, nota bene de plek waar hij zelf opgroeide en waar zijn politieke carrière begon. Hij is er dan ook niet bijster populair. En zijn vrouw, de toekomstige president, al evenmin. Wel mateloos populair zijn er de grote wekelijkse markten waar iedereen vuurwapens kan kopen, en dat dan ook doet. Ik zou daar graag eens rondkijken, en proberen met niemand ruzie te krijgen. In afwachting van dat overzeese plan bezochten wij eergisteren het vredige Veluwse Loenen om er appelgebak te kanen en paarden over hun neus te aaien. Ook leuk.
Bron: Het Diepe Zuiden van Paul Theroux.

Nabij Loenen (Gelderland). Niet spectaculair, wel vredig en rijk.

Het Ozarkgebergte (Arkansas). Prachtig maar arm.
 

donderdag 14 april 2016

Friesland

Als kind, opgroeiend in de Randstad, had ik een idyllisch beeld van Holland. Beeldschermen bestonden nog niet waardoor mijn fantasie deels werd gestuurd door de plaatjes van Verkade en de schoolprenten van Koekkoek en Jetses. Holland (ik zei toen nog geen ‘Nederland’) was een land van sappige weiden waarop koeien en paarden graasden, dat doorsneden was door vaarten waarop zeilbootjes voeren, en sloten waarin stekelbaarsjes en salamanders zwommen. Een land waar de mensen woonden in dorpjes met een kerk in het midden en daaromheen boertige huisjes en een knus schooltje met een omheinde speelplaats waarop blonde Ot en Sientjes speelden met hoepels en priktollen. Met dat beeld vergiste ik me deerlijk, bleek later. Het betrof geen Holland, maar Friesland!
Hieraan moest ik denken toen vriendin en ik op een prachtige lentedag rustig toerden door het gebied tussen Lemmer, Koudum, Hindeloopen en IJlst. We passeerden het landschap zoals hierboven beschreven. De zeilbootjes en skûtsjes bolden hun zeilen, de koeien en paarden graasden vredig en de boeren ploegden voort. Stapvoets reden we door dorpjes met de kerk in het centrum en het Ot en Sien-schooltje ernaast, waar moeders voor hun huisjes zaten terwijl hun kroost op straat met stoepkrijt of op driewielers kinderdingetjes deden. De mensen oogden iets blonder en romiger dan elders in het land, ze priegelden iets minder fanatiek op hun smartphone, hun wangetjes waren iets frisser dooraderd en de poezen lagen iets meer ontspannen op de vensterbank. Nog steeds vind ik Friesland het echtste stukje Holland. En misschien ook wel het fijnste. Oant sjen.


 

vrijdag 8 april 2016

Jeans

Ieder mens kent gedurende zijn leven een paar omwentelingen of markeringspunten. Bij mij was het (weer) zover, gisteren om 13.47 uur. Op dat moment wist ik het: voor mij geen spijkerbroek meer!
Ooit symbool voor cowboys en James Dean - stoer, stevig, cool en sexy - is de denim pantalon verworden tot een laf en melig kledingstuk. Als aardappelpuree op tafel, de witte letters H O M E op de vensterbank of een forsythia in een stadstuin. Wie het niet meer weet trekt jeans aan. En omdat iedereen dat doet bedacht men een boel gekkigheid. Donker, licht, gevlekt, geschuurd, gebleekt, stiksels, scheuren, gaten, skinny, baggy, rafels, noem maar op. Het denim uniform wordt, ondanks dat spijkerstof best zwaar en stug is, gedragen door schattige peuters, rebelse pubers, goeiige nanny's, grimmige Satudarah’s en bedaagde hoogleraren. Maar niet meer door mij!
Gisteren, om 13.47 uur dus, liep ik in Bataviastad achter een buslading ‘wat oudere’ Chinese toeristen aan. Terwijl zij als gonzende hommels het glanzende pand van Siebel Juweliers betraden, zag ik dat zij allen een spijkerbroek droegen. Nu heb ik in het geheel niets tegen seniore Chinese jeansdragers, maar op de een of andere manier liep ik - toch al steeds meer afstand nemend van denim - vervolgens regelrecht door naar Scotch & Soda waar ik terstond twee comfortabele katoenen casual broeken kocht. Het luidde voor mij een nieuwe levensfase in. Tabee James Dean.


woensdag 6 april 2016

Zondagochtend

Over de dood van Johan Cruijff schreef ik onlangs een stukje, en daarom moét ik nu ook iets schrijven over Wim Brands die begin deze week overleed. Jazeker, het moet omdat Brands’ dood mij meer doet.  
Eigenlijk weet ik weinig van hem. Slechts dat hij dichter, programmamaker en presentator was. Alleen over dat laatste kan ik oordelen omdat ik op zondagochtend een trouw kijker was van ‘zijn’ tv-programma Boeken waarin hij schrijvers en dichters bevroeg over hun (nieuwste) werk. Dat deed Brands uitstekend, vond ik. Hij had het te bespreken boek altijd intens tot zich genomen; zijn vragen waren doordacht, sympathiek en warm en hadden geen ander doel dan informatie en begrip omtrent de auteur en zijn of haar drijfveren. De sfeer tijdens die zondagse gesprekken was sober en sereen.
Wim Brands en zijn programma waren daardoor voor mij een lichtpuntje in het nietszeggende teevee-landschap. In de hitsige wereld van kijkcijfers, gladde ego's en overspannen berichtgeving.
Wim Brands leed aan een depressie, pleegde zelfmoord, werd 57.  De zondagochtend is anders.


zondag 3 april 2016

Finland

Er zijn dagen dat ik niet aan Finland denk. Ik weet te weinig van het land dat zo kouwelijk ligt ingeklemd tussen het stugge Scandinavië en de (in het verleden zeer vijandelijke) kolos in het oosten. Maar onlangs kwam ik te weten* dat de Finnen een hekel hebben aan de lente. Dat klinkt raar voor een volk dat gebukt gaat onder een lange, strenge winter vol donkerte. Echter, de lente in Finland betekent dooi en daarmee een overvloed aan modder, zeker in ruraal gebied en dat is zo’n beetje het hele land. Bovendien betekent de lente van oudsher een periode van stank. Wild en vee dat de winter niet overleefde begint namelijk in het voorjaar te stinken, samen met het rottende hout van de eeuwig zingende bossen. Niet alleen dieren en bomen beginnen te ontbinden, ook mensen. Tot pakweg halverwege de vorige eeuw was het technisch gezien namelijk best lastig om iemand ‘s winters te begraven, dit vanwege de bevroren grond. Dat gezellige klusje bewaarde men soms tot het voorjaar.
Dus als wij vrolijk fluitend door de ontluikende Keukenhof banjeren, hebben de Finnen iets heel anders aan het hoofd. Arme drommels. Afijn, als ik Fin was rolde ik in m'n nakie door de sneeuw, verstopte ik me daarna in mijn hete sauna en kwam ik er vervolgens slechts uit voor alcohol. Maar de Finnen zijn vast verstandiger, doorgaans. 

* Bron: Nieuwe Finse Grammatica van Diego Marani

zaterdag 26 maart 2016

Ouwehoer

Hij is dood. Verdriet. Johan Cruijff was niet alleen de geweldige speler die ons als voetballand serieus op de kaart zette, hij was vooral een fijn en naturel mens. Geen wonder dat hij wereldwijd zo geliefd was. In Nederland (en Barcelona) was hij voor zeer velen zelfs niets minder dan de Verlosser. Hij stond immers aan het hoofd van de kerk die voetbal heet. Hij was niet zozeer een god, hij was een uiterst beminnelijke god. Kom daar maar ‘ns om, tegenwoordig! Maar elk voordeel heb. Johan Cruijff kon namelijk ook goed ouwehoeren. Ont. Stel. Lend. Goed. Tegen iedereen. Dat deed hij weliswaar buitengewoon geloofwaardig en overtuigend, maar zijn geleuter pakte soms ook erg slecht uit. Daarom lijkt het mij passend, tussen de blijken van verering en verafgoding door, met een tegengeluid te komen. Dus pak er maar een stoel bij.

Johan Cruijff, en met name de prater Johan Cruijff, heeft Nederland niet alleen veel gebracht, hij heeft ons ook wat gekost: een wereldkampioenschap, mogelijk zelfs twee. 

In 1974 bereikte Oranje de finale van het WK voetbal in Duitsland. Als outsider begonnen, bleek het elftal, naarmate dat toernooi verliep, een geweldige voetbalmachine, vooral onder leiding van een weergaloze Cruijff. Wie kon Oranje nog stoppen? Zeker toen Cruijff al in de eerste minuut van de finale langs de Duitse defensie slalomde, gevloerd werd, waarop een strafschop volgde. 1-0. Dat bleek helaas het begin van het einde. Gesteund door deze geweldige opening trad namelijk arrogantie op in de Nederlandse gelederen. En het was vooral onze aanvoerder, aanvalsleider, strateeg en allesweter die daar de hand in had. Cruijff, die dat hele toernooi als echte centrumspits fungeerde, liet zich namelijk terugvallen naar het middenveld. Daar, in de navel van het elftal, wilde Cruijff zich laten zien als de grote meester, de spil, de zon in het stelsel. Alles moest via hem verlopen; balletjes werden bij hem ingeleverd; de commando’s kwamen van hem af; zijn wijsvinger priemde alle kanten op; er trad superioriteitsgevoel op dat ook oversloeg op de andere Oranjespelers. De stervoetballer begon meer en meer te praten (tegen teamgenoten, tegenstanders, scheidsrechter) en beetje bij beetje begonnen de tot dan afgeblufte Duitsers overeind te krabbelen. De rest kennen we. Die Mansschaft boog de achterstand om in een voorsprong en Oranje raakte, voor het eerst dit toernooi, van de leg. Was het Nederlandse elftal na die 1-0 voorsprong geconcentreerd blijven voetjeballen en was Cruijff als centrumspits blijven opereren zonder zich te verliezen in gezeur en gezanik, dan was Duitsland kansloos geweest. Denk ik. Weet ik.

In 1978 bereikten we opnieuw de WK-finale. Nu met een veel minder sterk elftal. Maar met enig geluk en hard werken, werden we toch bijna wereldkampioen. Denk daarbij aan het schot op de paal van Rensenbrink, vlak voor het einde van de reguliere speeltijd in de finale tegen Argentinië.
En waar was Cruijff? Die zat thuis op de bank. Hij, inmiddels ook God en El Salvador van Barcelona, had in de aanloop naar dat WK in 1978 zo veel conflicten gehad met alles en iedereen, dat hij uit protest lekker thuisbleef. Was hij wel meegegaan en had hij zich ingezet als voetballer - dus niet als kletsmajoor - dan was de kans op het winnen van de finale tegen de Argentijnen beslist groter geweest. Want ik wil niets afdoen aan de hardwerkende Roda-speler Dick Nanninga, destijds onze centrumspits, maar Cruijff was toch vele poepies beter. Maar, zoals gezegd, de meester was wegens het vele gepraat en geruzie bokkig thuisgebleven.

Jammer, jammer. Maar wat bleef was dat het genie uit Betondorp al onze harten stal. Als voetballer, trainer, strateeg, filosoof, poëet, weldoener én als mens. Da's logisch. Maar was het nou dankzij zijn betweterige geouwehoer, of ondanks?


dinsdag 22 maart 2016

Mount Everest

Hiervoor beschreef ik hoe de naam Amerika tot stand kwam. Eveneens interessant is de naamgeschiedenis van de hoogste berg ter wereld. Je zou namelijk denken dat Mount Everest is vernoemd naar iemand die de berg ooit heeft ontdekt of beklommen, of hem op zijn minst met eigen ogen heeft gezien. Niet dus.
De in 1790 in Wales geboren George Everest wilde militair worden en zo geschiedde. Nadat hij de militaire academie had doorlopen, werd hij in 1806 uitgezonden naar India waar hij als aankomend officier diende bij de cartografische dienst. Met uitzondering van een onderbreking - hij was kortstondig actief op Java, in die tijd ook Brits grondgebied - zou hij bijna 40 jaar in India verblijven.
George Everest bleek over veel meetkundig talent te beschikken. Zo raakte hij rap betrokken bij de allernieuwste vorm van driehoeksmeting waarmee men het enorme subcontinent in kaart zou brengen. Niet alleen de meetkunde ging hem goed af, ook was hij voortdurend bezig met het innoveren van apparatuur, zoals het theodoliet. Uiteindelijk klom hij op tot Surveyor General of India, de hoogste post aldaar in deze discipline. In die functie, en met behulp van de destijds modernste apparatuur, trachtten Everest en zijn team het subcontinent in kaart te brengen waaronder de zogenaamde Himalaya-boog. Toen zijn termijn erop zat keerde hij in 1843 terug naar Engeland, verkreeg de titel ‘Sir’, ging met pensioen en stierf vredig in 1866 in zijn bedje in London.
Maar lang voor het zover was, werd Everest in India opgevolgd door Andrew Waugh. Onder deze Waugh werd het enorme land, inclusief de Himalaya-regio, verder in kaart gebracht. En onder zijn leiding kwam men enige jaren later definitief tot de berekening dat ze de hoogste berg ter wereld hadden gevonden. Tot dan toe nam men aan dat de Kangcenjunga met 8586 meter de hoogste was. Maar de nieuw gevonden puist telde 8848 metertjes. Hoewel de plaatselijke bevolking reeds namen voor de berg gebruikte (Chomolungma, zeiden Tibetanen; Nepalezen spraken van Sagamartha), verkozen de Britten de nuchtere aanduiding Peak 15. Andrew Waugh vond naderhand een welluidende Engelse naam toch passender (The British Empire verkeerde toen op het toppunt van macht) en stelde voor de berg naar zijn voorganger Everest te noemen. Heel eervol natuurlijk, maar George Everest was er bepaald niet blij mee. Want in de tijd dat híj nog als hoofdonderzoeker fungeerde, gaf hij er de voorkeur aan alle nieuw ingemeten locaties inheemse namen te geven. Denk aan toppen als Annapurna of Nanga Parbat. Dat zou ook moeten gelden voor de allerhoogste, vond Sir George.
Ondanks zijn bezwaren werd peak 15 in 1865, vlak voor zijn dood, toch doodleuk officieel tot Mount Everest gedoopt. Bijzonder daarbij is dat de hele wereld de naam vanaf het prille begin verkeerd uitsprak. George Everest sprak zijn achternaam namelijk niet uit als Ever-rest, maar als Eve-rest. (Ief-rest, in het Nederlands.) Maar kennelijk had hij niets te zeggen over de berg. En zo kwam het dat Mount Everest is vernoemd naar iemand die deze berg nooit in levende lijve aanschouwde, die dat hele benoemings-idee maar niks vond en wiens naam ook nog eens door iedereen verkeerd wordt uitgesproken. Leuk wel.


woensdag 9 maart 2016

Amerika

Ik kan me ernstig vergissen, maar het lijkt me dat de meeste mensen goed gevonden willen worden. Men wil een goed kind zijn, een goede leerling, een goede ouder, goede werker, strijder, sporter, kunstenaar, wetenschapper, politicus of vorst. Misschien kun je wel stellen dat wij allen op een positieve manier naam willen maken, want dan laat je 'iets' achter. Dat lukt de een beter dan de ander. Beroemdheid is nu eenmaal schaars, want zonder die schaarste zou beroemdheid, ehh… nou ja, niet bestaan. Kortom, het maken van enige naam en faam is de meesten van ons helaas niet gegeven.
Zij die dit wel deden hebben ooit iets opvallends gedaan, denk aan Maarten Luther, Napoleon, Darwin, Nobel of Kennedy. Straten, pleinen, scholen, vliegvelden, titels, periodes, religies en theorieën zijn naar ze genoemd. Het aardige is echter - vind ik - dat er één iemand is die opmerkelijk weinig heeft uitgevoerd, maar dat hij linguïstisch gezien toch als geen ander naam heeft gemaakt. Maar liefst twee werelddelen plus het machtigste land ter wereld zijn naar hem vernoemd!
De in Florence geboren zakenman Amerigo Vespucci* verhuisde op een goede dag naar het Spaanse Sevilla waar hij een toko in scheepsbenodigdheden begon. Een van zijn klanten heette Christopher Columbus. Nadat enkele waaghalzen, zoals genoemde Columbus, de nieuwe wereld hadden aangedaan, vond Vespucci het ook eens tijd worden de overtocht te maken. Hijzelf beweerde uiteindelijk vier reizen te hebben gemaakt naar dat pas ontdekte continent, maar veel historici zijn van mening dat het er slechts twee waren en dat Vespucci die andere twee doodleuk verzonnen had om meer indruk te maken. Tijdens de twee reizen die Vespucci wel maakte, deed hij volgens dezelfde historici het huidige Guyana en Brazilië aan. Overigens vervulde Vespucci aan boord slechts de rol van passagier of die van lager officier.
Iets na 1500 verscheen echter op een raadselachtige manier een aantal brieven - mogelijk door hemzelf geschreven en verspreid - waarin stond geschreven dat Vespucci scheepskapitein was, en in die zin een heuse ontdekkingsreiziger. En niet de minste, want hij zou in die (zelf)verzonnen functie het vaste land van een nieuw continent hebben ontdekt. (Columbus had in 1492 immers slechts een paar eilanden in de Caraïben ontdekt waarvan hijzelf ook nog eens dacht dat het het vaste land van Azië/India was). Deze onwaarheid bevattende brieven belandden geheel toevallig bij Maarten Waldseemüller, een Duitse cartograaf die juist bezig was de wereldkaart te updaten. Mogelijk geïmponeerd door de brieven, veranderde de Duitser op zijn nieuwe kaart de op dat ogenblik geldende naam Nuovo Mundo (Nieuwe Wereld) in de voornaam van Vespucci. Hij koos daarbij eerst voor de Latijnse versie, Americus. Maar later veranderde hij dat in de vrouwelijk variant, America, omdat de toen bekende landmassa’s Europa, Africa en Asia ook vrouwelijk waren. Afijn, enkele tientallen jaren later, zeg pakweg halverwege de zestiende eeuw, begon naar aanleiding van Waldseemüllers hernieuwde wereldkaart, de naam America in zwang te raken en dat zou nooit meer veranderen. De enorme landmassa die uiteindelijk zou worden onderverdeeld in Noord- en Zuid-Amerika is dus vernoemd naar een Florentijnse charlatan, wiens onzin-brieven geheel toevallig terecht kwamen bij een Duitse cartograaf die ze vervolgens als waarheid interpreteerde. Maar oké, van de opschepperige Amerigo Vespucci kun je veel zeggen, hij heeft letterlijk wèl meer naam gemaakt dan Luther, Napoleon, Darwin, Nobel of Kennedy - zònder iets heel speciaals te hebben verricht. En ook Donald Trump kan er een puntje aan zuigen, want naar hem is slechts een wolkenkrabber genoemd. Hopelijk blijft het daarbij.

*Bronnen: Made in America, Winkler Prins, Wikipedia.

donderdag 3 maart 2016

Aleppo

Natuurlijk had ik hem al vaker op beeld gezien en ook erover gehoord, maar zoiets wil je uiteindelijk toch in het echt aanschouwen. Dus toog ik op een frisse dag naar Rotterdam om de Markthal te bewonderen. Hij viel niet tegen, ziet er fraai, ja zelfs spectaculair uit. De etenswaren – alles draait hier om lekker – liggen aantrekkelijk uitgestald en overal word je uitgenodigd aan te schuiven. Dat laatste wèl tegen een pittige prijs. Het is erg overdadig, kleurrijk en aantrekkelijk. En aangezien ik rammelde van de honger (‘Trek’ zeggen bejaarden, ‘honger had je in de oorlog.’) ging ik ietwat gejaagd op zoek naar…, ja naar wat eigenlijk? Er was immers zo veel dat de keuzestress toenam en uiteindelijk het zweet me uitbrak. Daarbij kwam dat het lunchtijd was en dat tout Rotjeknor op zoek leek naar een vrij plekje in deze vreetkathedraal. Drukte alom dus. Alles kwam daardoor op me af: de massa, de intimiderende overkapping, het gegons, de gerechten. Een clusterbombardement op de zintuigen was het; mijn kop werd Aleppo. De honger ging over in benauwdheid. In up-tempo zigzagde ik daarop de hal uit en de Subway in, die zich aan de andere zijde van het Blaakplein bevindt. Ik bestelde er een broodje (on)gezond, ging zitten bij het raam en keek al kauwend naar de Markthal aan de overkant. Zo, van een afstand, beviel-ie me nog het best.

zondag 28 februari 2016

Zeggen

Op het perron van station Amsterdam RAI stonden groepjes vrouwen met volle tassen. Mijn kwartje viel: de Huishoudbeurs. Twee van die dames worstelden zich mijn coupé binnen en namen niet ver van me plaats. De ene was een zwijgster, de andere helaas niet. Zij was het 'zeg-type'. Haar monoloog ging ongeveer zo:
‘Ik zeg, wat ga jij doen? Zegt ze, ik ga niet mee. Ik zeg, waarom niet? Zegt ze, druk. Ik zeg, waarmee dan? Ik zeg, je moet je niet zo druk maken, je moet je meer ontspannen. Zegt ze, jaha (hier zet de vrouw een raar stemmetje op) ik ontspan me heus wel, maak je om mij maar geen zorgen. Ik zeg, zorgen? Ik zeg, laat dat maar aan mij over. Ik zeg, dat maak ik wel uit of ik me zorgen maak, want ik ben je moeder. Ik zeg, je moet er gewoon wat vaker uit. Zegt ze, ik heb daar gewoon niet zo veel behoefte aan. Ik zeg, dan máak je maar behoefte! Ik zeg, hier wordt niemand vrolijk van zoals jij leeft. Ik zeg, dat gaat niet goed zo. Zegt ze, mam als ik je advies nodig heb dan vraag ik het wel. Ik zeg, ja duh. Ik zeg, jij vraagt mij nooit wat. Ik zeg, vroeg jij maar eens wat. Zegt ze, ik zie wel. Ik zeg, zoek het dan maar zelf uit.’
Allengs kreeg ik grote behoefte om mijn Metro op te rollen om de vrouw er links en rechts mee om de oren te rammen. Zonder iets te zeggen.






donderdag 25 februari 2016

Indexatie

Bij de kassa van de buurtsuper schuif ik aan achter de Commissaris van de Koning van onze provincie. Althans de óude, want hij is inmiddels met pensioen. Wie die nieuwe knakker is, weet ik niet. Logisch, als je vaak achter de feiten aan loopt.
Ik bekijk de oud-CvdK met aandacht, bestuderen is het meer. Hij ziet er keurig uit, wat je kunt verwachten van iemand die ooit deel uitmaakte van de bestuurlijke elite. Grijze mantel, Italiaanse schoenen, gedistingeerde snor en het grijze en dunner wordende kapsel van de bejaarde corpsbal. Ook zijn boodschappen zijn méer dan keurig: zalm, omega boter, witlof, mooie bonus-wijn.
Hij overhandigt de caissière zijn bonuskaart, natuurlijk. En zijn airmileskaart. En hij wenst spaarzegels. En spaarpunten voor de Efteling. En ook het bonnetje graag. Daarna ben ik aan de beurt, wat zo gepiept is, want er zit weinig in mijn mandje.
Buiten zie ik de oud-CvdK weer terug, nu haastig lopend. Het regent, hij zet met zijn vrije hand zijn kraag op; in de andere draagt hij zijn boodschappentas, zo eentje van AH. Hij stapt op een donkerblauwe Volvo af, een wat ouder en minder courant type. Al met al is het duidelijk: de man geniet een ambtenarenpensioen en die is al jaren niet meer geïndexeerd.

  

zondag 21 februari 2016

Alzheimer


Min of meer gedwongen, luisterde ik in 1969 vaak naar een Amerikaanse legerzender. Men draaide veel suikerzoete country, wellicht vanwege patriotism, sweet home & Jesus. Vooral Glen Campbell was bij de zender razendpopulair. Deze all American boy werd beroemd door zijn tonale stem (+ emo-snik) én door zijn fabuleuze gitaarspel. Met name Rhinestone Cowboy maakte hem een wereldster. Ik werd (en word) echter vooral geraakt door gevoelvolle nummers als Wichita Lineman, By the time I get to Phoenix en zeker ook Galveston waarin hij, als soldaat uitgezonden naar Vietnam, die Texaanse kustplaats bezingt waar zijn geliefde op hem wacht. Deze melancholische songs maken me nog altijd vloeibaar, doen me terugstromen over de weemoedrivier.
Campbells mooie stem ging helaas goeddeels verloren en zijn gitaarspel is aan roest onderhevig, maar zijn grootste handicap heet Alzheimer. De eigen wc weet hij niet meer te vinden en ook de namen van zijn (vierde) vrouw en kinderen zonken steeds dieper weg. Maar ondanks de opkomende mist trad hij tot enkele jaren terug nog op, onder andere met behulp van autocue. Hij deed dat voor volle zalen enthousiaste fans die hem graag vergaven dat hij ook muzikaal de weg steeds verder kwijtraakte.
Hieronder een paar van zijn laatste recordings samengevat in sfeervolle filmpjes. Prachtig en verdrietig tegelijk. Inmiddels is Glen Campbell (1936) alle contact met de buitenwereld kwijt, wordt hij 24/7 verzorgd en wacht op zijn levenseinde. Ik mis hem. Nu al.

https://youtu.be/JMh78jF-fMQ
https://youtu.be/U8TsAh-zYFI

dinsdag 16 februari 2016

Opsnuiven

Zwaar lijdend aan verkoudheid, greep ik om twee uur ’s nachts in het pikkedonker naar mijn nachtkastje. Daarop stond een flesje neusdruppels, dacht ik. Ik wierp mijn hoofd achterover en spoot een royale dot in zowel het linker- als rechterneusgat. Terstond ontplofte mijn kop. Vanuit de neusholte ricocheerde een kokende lavabol door mijn voorhoofd waarbij tegelijkertijd een kwartsboor op mijn schedeldak hamerde. Van de pijn half waanzinnig geworden wist ik het lichtknopje te vinden, met schele ogen het flesje te bekijken om te concluderen dat het Dettol Sterilon betrof, een ontsmettingsmiddel dat o.a. bestaat uit chloorhexidine, aceton en alcohol. Het ultieme Hiroshima van mijn gezichtsholten en slijmvliezen, zag ik voor me. En ja hoor, daar ging ik, op de rand van het bed zittend, achterwaarts van mijn stokje. Toen ik kort daarop met spuugbelletjes in de mondhoeken weer bijkwam, belde ik geheel ontredderd de artsenpost. De dienstdoende dokter bracht me fractioneel tot bedaren en ordonneerde wat te doen: de neus direct spoelen met heel, heel, heel veel water. Dat bleek geen pretje. Vloeistof uit een bakje door je neus opsnuiven is al niet mijn kopje thee (probeer het eens), maar als je het doet terwijl alles binnenin je hoofd al krankzinnig veel au doet, dan lijkt de guillotine een genotmiddel.
Na het volbrengen van deze sadistische thuisopdracht, wachtte ik als een gewond dier, weggedoken onder mijn dekbed, op het doven van de binnenbrand. Dat zou helaas nog uren duren, die weken leken.


vrijdag 12 februari 2016

Riool

Na mijn min of meer vaste rondje door schilderachtig Enkhuizen, beland ik als vanzelf in mijn favoriete etablissement, voor een natje of droogje, maar vooral om er plaats te nemen aan de gezellige leestafel. En als altijd kies ik voor een regionale krant, het Noordhollands Dagblad of de Enkhuizer Courant.
Daarin lees ik dat Enkhuizen massaal aan de drugs is. Rioolonderzoek (letterlijk!) toonde namelijk aan dat de inwoners van dit lieflijke Zuiderzeestadje, spectaculaire hoeveelheden speed-, heroïne- en cocaïneresten poepen en plassen. Het artikel vermeldt verder dat het gebruik per hoofd van de bevolking er groter is dan in wereldsteden als Amsterdam, Berlijn of Los Angeles, want ook daar deed men (riool)onderzoek.
Als ik de krant uit heb kijk ik met nieuwe ogen om me heen. Het volk in de gelagkamer ziet er stralend en gelukkig uit. De wijnglazen tingelen en de muzak klinkt lekker jazzy. De bediening is vriendelijk en attent èn heeft opvallende blosjes op de wangen. In de half open keuken zie ik hoe witgekield personeel fluitend soepgroenten fijnsnijdt en relaxed in pannen roert. Is dit alles naturel of chemisch?  
Weer buiten, langs de historische gevels slenterend, denk ik terug aan de Gouden Eeuw, de tijd dat Enkhuizen een echte wereldstad was. Maar wellicht is ze dat nog steeds.


zondag 7 februari 2016

Onafhankelijkheid

In de grote doucheruimte van het zwembad stond ik in mijn uppie prinsheerlijk te badderen. Tot ik gezelschap kreeg van een mismaakte vrouw. Zij was meervoudig gehandicapt en werd in een speciale, voor het douchen geschikte, rolstoel de natte ruimte in geduwd door een begeleidster. Deze installeerde de vrouw recht onder een van de sproeikoppen, drukte op de doucheknop en maakte zich snel uit de voeten, bang om nat te worden. Ik keek zoveel mogelijk weg, maar het was duidelijk dat de vrouw net als ik genoot van de warme waterstralen. Van haar blije kreten kon ik echter geen chocola maken zodat inschatting van haar verstandelijk vermogen lastig was
Na een tijdje viel haar douche stil, er moest weer op de knop worden gedrukt. De vrouw keek verlangend omhoog naar de nadruppelende sproeikop, murmelde wat en bewoog onhandig in haar rolstoel.
‘Zal ik op de knop drukken?’ bood ik direct aan. De vrouw maakte opnieuw onverstaanbare geluiden, maar één woord klonk luid en duidelijk: ‘neen.’ Het leek me een onmiskenbaar verlangen naar onafhankelijkheid.
Ongecontroleerd vanuit haar rolstoel naar achteren graaiend, trachtte ze nu de knop zelf te vinden waardoor zij mij in volle glorie zicht bood op haar ruïneuze gebit, haar Melkweg aan roestbruine moedervlekken, haar als zeepoliepen woekerende wratten en haar okselholtes waarin bleke pollen pijpestro welig tierden. Ondanks haar zware inspanning was deze achterwaartse actie gedoemd te mislukken. Gelukkig verscheen de begeleidster weer. Zij drukte echter niét op de doucheknop. Daarentegen rolde ze de drijfnatte vrouw, die flink tegensputterde, gehaast de natte ruimte uit.
Weer alleen, draaide ik de wereld de rug toe en liet de harde straal nu recht op mijn gezicht kletteren, want ik wilde even niets meer zien en horen. 

woensdag 3 februari 2016

Belangeloos?

Steeds vaker kom ik ze tegen: brave burgers die, bewapend met een ‘afvalgrijper’ en plastic zak, zwerfvuil opruimen. Met een devote blik ontdoen ze hun straatje, plantsoen of nabijgelegen park van blikjes, plastic flessen of natgeregende reclamefolders. Geheel belangeloos, althans zo lijkt het. Recentelijk onderzoek heeft namelijk aangetoond dat ‘goed doen’ een mens gelukkiger maakt. Dat wisten we natuurlijk allang, want goed zijn voor je omgeving is indirect ook goed voor jezelf. Dat heeft alles met ons sociaal gedrag van doen, dat in feite geheel gericht is op dienst en wederdienst en in het verlengde daarvan: het in stand houden van de soort. Maar onlangs heeft serieus wetenschappelijk onderzoek keihard aangetoond dat ‘goed zijn’ ervoor zorgt dat bij ons allen - psychopaten uitgezonderd - geluksstofjes als serotonine, endorfine en dopamine vrijkomen. Prima allemaal, maar zo bezien is het woord ‘belangeloos’ wel een beetje te hoog gegrepen. Moeder Teresa, Bill Gates, majoor Bosshardt, Natasja Froger en al die andere heiligen zijn natuurlijk vooral voor zichzelf bezig (geweest) met als aardige bijkomstigheid dat stumperds meeprofiteren. Om diezelfde reden ga ik maar eens kijken waar ik zo’n afvalgrijper kan scoren, want ik wil middels het fatsoeneren van mijn buurtje iets voor de gemeenschap betekenen. En hopelijk kan ik daardoor ook eindelijk eens van de pot met antidepressiva afblijven, want daar is het mij heimelijk om te doen.

vrijdag 29 januari 2016

Vluchtig

Vriendin moest plassen en dus maakten we van de nood een deugd door te stoppen bij wegrestaurant Routiers langs de A28 bij Nunspeet. Bij aankomst deed het gebouw ons sterk aan de jaren zestig denken, wat zowel min als plus kon betekenen: ouwe troep of vintage? De parking stond in ieder geval vol vrachtwagens, altijd een goed teken. Maar kennelijk snurkten de truckers in hun cabines want eenmaal binnen Routiers leken we op deze maandagmiddag de enigen. Verloren dwaalden we met onze plates langs de lange counter en rekenden af bij de kassa waarachter speciaal voor ons snel een vriendelijke moeke was gaan zitten, als bewijs van de geringe klandizie. Daarna namen we plaats middenin een lege zee van tafels en stoelen en verwonderden ons over het pretentieloze en nietszeggende interieur dat ons terugvoerde naar autovakanties van weleer toen wij heel bereisd spraken van een Raststätte, een verwijzing naar de Autobahncultur bij onze oosterburen. In de laagstaande zon zweefden fluwelen stofdeeltjes die vanaf het systeemplafond neerdwarrelden op de plastic bladplanten en houtfineren tafelbladen. Buiten de schuifpuien zongen autobanden in hoge noten over het asfalt. Nu en dan opkijkend naar de voorbijtrekkende sliert Dinky Toys, nuttigden we zwijgend onze koffie-met-gebak in deze weldadig anonieme en vooral vluchtige ambiance die ons afleidde van wereldproblemen of persoonlijke sores. Pure zen. Vriendin vergat zelfs te plassen.


dinsdag 26 januari 2016

Amicaal

De bel gaat. Voor mijn deur staat een kleine, donkerbruine, guitige man met pretoogjes. Op zijn jaspand zie ik een badge waarop het paars-gele logo van NUON. Meteen na het tonen van zijn identiteitskaart – inderdaad, een vertegenwoordiger van NUON – steekt de man mij energiek zijn hand toe en stelt zich voor als Howard. Op de automaat beantwoord ik die handeling door mijn voor- én achternaam te noemen.
‘Is het goed als ik Ruud zeg?’ klinkt het.
Ofschoon de man in een gesmeerde woordenstroom mij tracht over te halen mijn huidige energieleverancier te verruilen voor NUON, heeft hij het met zijn amicale benadering (een wildvreemde die zijn opa zou kunnen zijn meteen bij de voornaam noemen) geheel verbruid. Ik verkoop hem dan ook een vette nee.
Als de voordeur weer dicht is en de man in het winterlicht is verdwenen, blijf ik zitten met de prangende vraag wie deze joviale strategie (hoe een seniore misantroop even snel het NUON-walhalla binnen te lokken) heeft bedacht. Was het zijn werkgever, misschien zijn projectmanager of cursusleider? Of was het guitige Howard zèlf? En ineens zie ik zijn pretoogjes weer voor me, en vermoed het laatste.


vrijdag 22 januari 2016

Kapitalisme

In de vroege morgen dendert mijn intercity in het halfdonker op station Amsterdam Zuid af. De coupé zit bomvol, desondanks voel ik me alleen. Leeftijd en vrijetijdskleding verraden dat ik niet meer deelneem aan de ratrace, wat bepaald niet geldt voor mijn medepassagiers. Ik zie snaarstrakke mantelpakjes, pantalons met scherpe vouwen, galante laarsjes, lederen merktassen en venijnig gepunte herenschoenen, kortom de onberispelijke outfit die je associeert met de financiële sector. Dat klopt dan ook, want de trein begint af te remmen voor De Zuidas, het zakendistrict alwaar de skyline wordt gedomineerd door indrukwekkende façades waarachter bancaire en soortgelijke instellingen het kapitalisme praktiseren.
Terwijl de stalen wielen vertragen, checkt mijn bevallige buurvrouw middels een handig spiegeltje geroutineerd haar make-up. En vrijwel alle reizigers (sommigen zijn al in het gangpad gaan staan) werpen nog een aller-, aller-, allerlaatste blik op hun elektronica waardoor ik overal gespannen gezichten zie oplichten door het bleke schijnsel van iPhones en Samsungs. Als de deuren opensmakken ben ik de enige die blijft zitten. Vanuit die solistische positie volgen mijn ogen - langs perrons, trappen en galerijen - zo lang mogelijk de nerveuze mars der ambitieuzen die hun weg zoeken naar kantoortuinen, vergaderkamers, boardrooms en andere gevechtsposities. Het heeft wel iets, van een afstand.  

woensdag 20 januari 2016

Minachting

Het is een prima uitdrukking: ik doe mijn uiterste best. Maar kennelijk voldoet ze niet meer, want nu hoor je vaak: ik geef 110, 120 of zelfs 200 procent. Vreemd, want zeer weinigen komen ook maar een béetje in de buurt van de 100 %. 
Stel dat iemand, zonder training of aanleg, plots vanuit zijn luie stoel besluit te gaan hardlopen. Deze persoon verkeert al na 1 km in ademnood, na 5 km kotst hij zijn gal uit en na 10 km belt hij met zijn laatste krachten het thuisfront om hem alsjeblieft op te komen halen. Weer in zijn luie stoel is de kans groot dat hij roept tot het gaatje te zijn gegaan. Maar als iemand achter hem aan was gerend met het dreigement hem te wurgen zodra hij zou opgeven, dan had hij wellicht een marathon gelopen.
Stel dat iemand besluit te onderzoeken hoe lang hij zonder voedsel kan. Na een dag voelt deze persoon zich slap, na twee dagen ziek, na vijf dagen ten einde raad en na twee weken krijst hij hysterisch om een korstje brood. Toch best een hele prestatie: twee weken zonder te eten. Maar bewezen is dat een gezond mens wel acht weken zonder voedsel kan!
In voornoemde voorbeelden ging men ‘slechts’ tot 25% van zijn kunnen, en ik vrees dat zoiets het gemiddelde is van ‘ons uiterste best doen’. Zo bezien is dat hyperbolische geroeptoeter over een inzet van 120 of 200% procent, geheel van de pot gerukt. Je kunt het zelfs beschouwen als totale minachting voor de verstandelijke vermogens van de toehoorders.


maandag 18 januari 2016

Bloedbroeders

In Bangladesh kent men een tropisch klimaat, men is er een stuk minder welvarend dan in Nederland en waar bij ons de korenwolf wordt bedreigt is dat in Bangladesh de tijger. Maar qua landschap zijn Bangladesh en Nederlands grotendeels bloedbroeders: vlak en vruchtbaar land dat is gevormd door brede rivieren die traag door oneindig laagland gaan. Mijn vraag in dat verband: zou er iemand zijn die Bangladesh landschappelijk gezien echt mooi vindt? De ironische (reis)schrijver Bob den Uyl kon zoiets fijntjes verwoorden:
Een andere kwestie is of Nederland, afgezien van wat pittoreske hoekjes, een mooi land is. Vanaf je eerste levensjaren wordt het bij je ingestampt: denk erom, Nederland is een mooi land. En om iedereen een plezier te doen spreek je dat niet tegen, en zo leven we allemaal in de prettige verstandhouding dat Nederland een mooi land is. Buitenlanders, beleefd als altijd, stijven ons in deze mening, en heeft niet een hele schilderschool inspiratie opgedaan in onze polders? Die jongens zijn toch niet op hun achterhoofd gevallen, als iemand weet wat mooi is dan is het wel een schilder. Maar zou iemand me doordingend aankijken en op dreigende toon vragen: ‘Vind jij Nederland nu echt en mooi land?’ Dan zou ik zonder meer bekennen dat ik dat niet vind. […] Ik bedoel alleen maar, ik doe al lang niet meer of ik in vervoering raak bij het aanschouwen van drassige, platte weilanden tot aan de horizon.
En ik bedoel alleen maar dat Bob den Uyl veel te vroeg is overleden, en dat niemand Bangladesh echt mooi vindt, op de Bengalen na.